[Bevlekken]
BEVLEKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en vlekken: ik bevlekte, heb bevlekt. Eigenlijk, vlekken aanbrengen, besmetten. Figuurl., verontreinigen: het huwelijksbed bevlekken - zich met zonde bevlekken. Van hier ook bevlekking.