Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 355]
| |
langs, iets rijden: een paard - eenen weg bereiden. Door meenigvuldig rijden, geschikt maken: een paard berijden. Hij berijdt een slecht paard, met die zaak, onderneemt eene gevaarlijke en nadeelige zaak; spreekw., in de gemeenzame verkeering gebruiklijk. Van hier ook berijder. In sommige Dorpen van Vlaanderen, wordt een schout berijder genoemd, van het oude beriden, d.i. regten, regt doen. |
|