[Bemoeijen]
BEMOEIJEN, wederk. werkw., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en moeijen: ik bemoeide mij, heb mij bemoeid. Zich moeite geven omtrent iets: gij behoeft u daarmede niet te bemoeijen. Hinlopen (H.d.n.O.) bezigt dit woord als een bedr. w.: zonder daar Luiden van staat in te bemoeijen. Bemoeid zijn met iets gebruikt Vollenhove, voor bezig zijn. Van hier ook het zelfst. naamw. bemoeial, voor iemand, die zich met alles bemoeit - en bemoeijing.