Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 345]
| |
voorz. be en magtigen: ik bemagtigde, heb bemagtigd. Met geweld in bezit nemen, overweldigen: eene stad bemagtigen. Figuurlijk: eene diepe zwaarmoedigheid had hem bemagtigd. Bij Kil. heeft dit woord den zin van magt en gezag verleenen. Van hier ook bemagtiging. |
|