[Belabberd]
BELABBERD, bijv. naamw. en bijw., zijnde het verled. deelw. van het verouderde belabberen, bij Kil. hetzelfde als belammeren, nu belemmeren, verhinderen. Belabberder, belabberdst. Thands is het meestal in gebruik, voor, gebreklijk van spraak: een belabberde redenaar - hij spreekt belabberd. Ook wordt het gebezigd, voor iemand, die zich niet wel voordoet: hij is een belabberd mensch - ziet er belabberd uit. Echter is het niet, dan in den gemeenen spreektrant, gebruiklijk.