[Behulp]
BEHULP, z.n., o., des behulps, of van het behulp; het meerv. is niet in gebruik: ingezien ook 't behulp enz. Hooft. Oul. schreef men ook behelp, van helpen. Behulp is van het oude behulpen, nu behelpen. Van hier behulpig, behulplijk, waarvoor thands, doorgaands, behulpzaam gebezigd wordt.