Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Begruizen] BEGRUIZEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en gruizen: ik begruisde, heb begruisd. Bemorsen: met stof en bloed begruisd. L. Bake. Voor begruisd werd ook begruizeld gebezigd, van begruizelen. Vorige Volgende