[Begrijpen]
BEGRIJPEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en grijpen: ik begreep, heb begrepen. Vervatten: al wat de wereld in zich begrijpt - dat is daaronder niet begrepen. Met het verstand bevatten: wie kan dat begrijpen? Bij Kil. is begrijpen ook berispen; van waar nog de gemeene spreekwijs: ik wil daarin niet begrepen zijn.