[Beeld]
BEELD, (oul. bild, beld) z.n., o., des beelds, of van het beeld; meerv. beelden. Het beeld te schaken. Vond. Iedere klare of zinlijke voorstelling eener zaak - denkbeeld: de treurige bemint al de beelden, die zijne treurigheid voedsel geven. De zigtbare voorstelling eener zaak, beeldnis: een geschilderd, gegoten, of gesneden beeld - beelden aanbidden. Ook wordt door het woord beeld, voor eenen persoon genomen, somwijlen, het denkbeeld van schoonheid uitgedrukt: zij is een beeld van eene vrouw, eene schoone vrouw. Hiervan is het, in den gemeenen spreektrant, gebruiklijke bijv. naamw. beeldig, ook wel beelderig, voor schoon, afkomstig: het is een beeldig (beelderig) kind.
Bij Ottfrid. bilid, Kero pilid, Willeram. bilide, Notker. pild, angels. bilith, deen. Billede, zweed. belaette.