[Bas]
BAS, z.n., m., van den bas; meerv. bassen. De laagste toon in de muziek - de grondstem: den bas zingen. Een speeltuig, waarop de bas gespeeld wordt: ik heb eenen fraaijen bas gekocht. In beide deze beteekenissen is dit woord van het ital. basso ontleend. Ook draagt zeker geschut den naam van bas, en schijnt, zegt Winschooten, zijnen naam te hebben van het bassen der honden.