[Balg]
BALG, z, n., m, des balgs, of van den balg; meerv. balgen. Eigenlijk de afgestroopte huid van eenig dier, zonder dat dezelve aan den buik geopend is. Verder, het gene, dat van het vel eens diers gemaakt wordt, als balg, blaasbalk. Wijders, de buik; doch met verachting: den balg vullen.
Dit woord is zeer oud. Festus verzekert, dat bulga, reeds bij de oude Galliers, eenen lederen zak beteekende.