Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Altaarkaars] ALTAARKAARS, z.n., v., der, of van de altaarkaars; meerv. altaarkaarsen. Van altaar en kaars. Eene lange en dikke waskaars, welke op en bij het altaar gebrand wordt. Vorige Volgende