[Allerwegen]
ALLERWEGEN, bijw. van plaats, beteekenende allenthalve, overal, op alle wegen, aan alle plaatsen: men hoort allerwegen van hem spreken. De schepsels allerwegen. F. v. Dorp. Voor allerwegen heeft men ook allen 't wegen gebezigd, b.v.:
Gelijk de goede God ongierigh allen 't wegen,
Giet uit de swangre lucht den lang gedorsten regen. H.d. Groot.
Doch allerwegen is thands alleen in gebruik.
Otfrid. heeft alla fart voor allenthalve, dat hetzelfde als allerwegen is. De Angelsaksen zeiden reeds eallewaege, voor altijd, waarvan het engelsche alwaijs afkomstig is.