Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Alijk] ALIJK, allijk, ook aallijk, voor geheel en al, niet meer in gebruik, schoon het nog bij Vondel en Poot voorkomt: Het raetslot hingh alleen en alijk aan zijn stem. Vond. Ach! dat u aellijk waer bewust. Poot. Vorige Volgende