[Aldaar]
ALDAAR, een bijw. van plaats. Van al en daar: hij bezocht zijnen vriend, dien hij aldaar had. Dit woord geeft, somwijlen, aan de uitdrukking meer sterkte, dan het enkelvoudige daar; b.v.: ik zocht mijnen vriend in Amsterdam, doch dewijl hij in Utrecht was, konde ik hem aldaar onmooglijk vinden. Zie aal.
Al thar komt reeds bij Otfrid. voor.