[Afpleiten]
AFPLEITEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en pleiten: ik pleitte af, heb afgepleit. Door pleiten bevrijden: ik heb hem van de galg afgepleit. Ten einde pleiten: die zaak is reeds afgepleit. Somwijlen wordt dit woord ook als onzijd. gebezigd: morgen zullen wij afgepleit hebben.