[Aflokken]
AFLOKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en lokken: ik lokte af, heb afgelokt. Van iemand, of iets, naar zich lokken: hij lokte mij mijnen hond af. Figuurlijk, door list, of vleijerij, van iemand bekomen: iemand geld aflokken. Tot het tegengestelde van iets overhalen: iemand van den regten weg - van de deugd - van zijn voornemen aflokken.