Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] [Afkapper] AFKAPPER, z.n., m., des afkappers, of van den afkapper; meerv. afkappers. Van afkappen. Zie er. Vorige Volgende