[Afgod]
AFGOD, z.n., m., des afgods, of van den afgod; meerv. afgoden. Een eindig, of verdicht wezen, welk men godlijke eer bewijst. Inzonderheid de ligchaamlijke afbeelding van zulk eene verzierde godheid. Doorgaands gebruikt men het woord afgod, in deze eigenlijke beteekenis, zoo wel voor eene vrouwlijke als manlijke godheid. Figuurlijk wordt het genomen voor het voorwerp eener zeer hooge, overdrevene vereering, of liefde: eenen afgod van iemand maken. En, in deze beteekenis, wordt ook wel het vrouwlijke afgodes, afgodin, gebruikt: afgodin mijner ziel. In het angels. wordt dit woord, op dezelfde wijs geschreven, afgod, in het deens. en zweeds. afgud.
Af is hier een bijwoord van ontkenning, van dezelfde