Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Afdingen] AFDINGEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en dingen: ik dong af, heb afgedongen. Door dingen den gevraagden koopprijs verminderen: ik heb hem tien stuivers afgedongen. Vorige Volgende