[Aderlaten]
ADERLATEN, bedr. w., ongelijkvl.: ik liet ader, heb adergelaten. Hij moet noodzaaklijk adergelaten, hem moet eene ader geopend, worden.
Dit woord komt mij voor, van eenen zonderlingen aard te zijn. Het is zamengesteld van ader en laten; maar welke beteekenis sluit nu ader laten, of aderlaten, in zich? Waarschijnlijk is het eene verkorting van het bloed uit de ader laten; waarvan, eindelijk, aderlaten overgebleven is; even als men zegt een vat aftappen, en daaronder, echter, het bier, of den wijn, verstaat, die in het