[Adder]
ADDER, z.n., v., der, of van de adder; meerv. adders. Hij kweekt eene adder, die hem 't hart haast af zal steken. Vond.
De gemaklijkere uitspraak den adder schijnt sommigen, hier, het manlijke geslacht te doen verkiezen; doch hiernaar mag men zich, in de bepaling der geslachten, niet regelen. Het hoogd. atter, natter (hetzelfde als ons adder) is ook vrouwlijk.