Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Achterjaar] ACHTERJAAR, z.n., o., des achterjaars, of van het achterjaar; meerv. achterjaren. Van achter en jaar. Najaar. Het tegengestelde van voorjaar. Vorige Volgende