[Achterhalen]
ACHTERHALEN, bedr. w., gelijkvl. Van het voorz. achter, dat hier onscheidb. is, en halen: ik achterhaalde, heb achterhaald. Inhalen, onderhalen: hoe hard hij loope, ik zal hem wel achterhalen. Ontdekken, betrappen: zij zullen wel achterhaald worden. Verstrikken: iemand in zijne reden achterhalen.