[Achteren]
ACHTEREN, ten achteren, ook ten achter, bijw.: ten achteren gaan, in schuld geraken - ten achteren zijn, in schuld steken - in zijn werk ten achteren zijn, het werk niet afgedaan hebben.
Van achteren, ook van achter: zij vielen den vijand van achteren aan. Naar achteren, ook naar achter: schuif wat naar achteren.