Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Achteloos] ACHTELOOS, bijv. naamw., achteloozer, achteloost. Van acht, toezigt, opmerkzaamheid, en loos. Onachtzaam, zonder aandacht; hetzelfde als roekeloos. Zie loos. Vorige Volgende