Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Aartsvader] AARTSVADER, z.n., m., des aartsvaders, of van den aartsvader; meerv. aartsvaders. Van aarts en vader. Eene benaming van de stamvaders der huisgezinnen, voor en kort na den zundvloed. De Aartsvader Seth, de Aartsvader Abraham. Vorige Volgende