[Aardsgezind]
AARDSGEZIND, (ook aardgezind) bijv. naamw., aardsgezinder, aardsgezindst. Van aarde en gezind. Gezind tot de aarde, of gehecht aan de aardsche dingen: aardsgezinde menschen. In tegenoverstelling van hemelsgezind.
Het woord aards, in aardsgezind, staat in den tweeden naamval; het welk blijkt uit de achtergevoegde s, die, oorspronglijk, het hoofdteeken des tweeden naamvals schijnt geweest te zijn, zoo wel in vrouwlijke, als manlijke en onzijdige naamwoorden. Zie Inleid. bl. 86.