[Aardrijk]
AARDRIJK, z.n., o., des aardrijks, of van het aardrijk; het meerv. is niet in gebruik. Van aarde en rijk. Het rijk der aarde, d.i. de omvang en geheele oppervlakte des aardbodems, en alles, wat op denzelven gevonden wordt. In dezen zin komt aerdrich reeds bij Isidorus, en erdrich bij Otfridus voor. De oppervlakte der aarde: het aardrijk scheurt van de droogte.