Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Aapje] AAPJE, z.n., o., des aapjes, of van het aapje, meerv. aapjes. Het verkleinende woord van aap. Overdragtiglijk zegt men hij maakt aapjes, - dat zijn maar aapjes. Schoon anderen dit tot het lat. apinae, beuzelingen, brengen. Vorige Volgende