Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] [Aanwuiven] AANWUIVEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, (naar) en wuiven: ik wuifde aan, heb aangewuifd. Bedrijvend: zij wuifden ons aan. Onzijdig, met hebben: daar kwamen zij aanwuiven, met den hoed zwaaijen. Vorige Volgende