[Aantreklijk]
AANTREKLIJK, bijv. naamw., aantreklijker, aantreklijkst. Van aantrekken. Het gene dat ons naar zich trekt, bevallig: zij heeft een zeer aantreklijk voorkomen. Zie lijk. Verkeerdlijk wordt voor aantreklijk, somwijle, aantrekbaar gebezigd: uw aantrekbre duivenoogen. J. Zoet.