[Aanschaffen]
AANSCHAFFEN, (zich) bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan en schaffen: ik schafte aan, heb aangeschaft. Zich van iets verzorgen, zich in het bezit van iets stellen: ik heb mij geld aangeschaft - zich boeken, kleederen enz. aanschaffen.