Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Eigenlijk, iets tot gebruik in behoorlijke orde leggen; voornaamlijk van de spijzen: spijzen aanregten, (in de keuken gebruiklijk) dezelven in behoorlijke orde leggen, en gereed maken, om opgedragen te worden; ook opdisschen. - Een gastmaal aanregten - voor iemand aanregten, spijzen gereed maken en opdisschen. Voor veroorzaken, bedrijven: onheil aanregten - hij heeft een groot schelmstuk, en door hetzelve veel onheil, aangeregt. Waarschijnlijk is dit woord van regt afkomstig, beteekenende aanregten dan zooveel als regt maken, in orde brengen. Anriten wordt, in de beteekenis van toebereiden, bij Notkerus gevonden. |
|