[Aanmoedigen]
AANMOEDIGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, dat den zin sterker maakt, en moedigen: ik moedigde aan, heb aangemoedigd. Iemand tot iets aanmoedigen, aanzetten. Ons woord aanmoedigen heeft met het hoogd. anmuthen niets gemeen, gelijk Wachter verkeerdlijk gelooft. Het komt eigenlijk van ons moedig, en dit van het oude moeden, en beteekent zoo veel als moedig maken, opwekken, aanvuren.