[Aankondigen]
AANKONDIGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, en kondigen, van kondig (kundig) bekend: ik kondigde aan, heb aangekondigd. Op eene plegtige wijs aanzeggen, bekend maken. Met den derden naamval des persoons, en den vierden der zaak: iemand het doodvonnis aankondigen. Figuurlijk: de avondster kondigt hun het einde van den arbeid aan.