[Aanklemmen]
AANKLEMMEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan en klemmen: ik klemde aan, heb aangeklemd. Iets tegen iets aanklemmen, of vast drukken. Ook figuurlijk: zijne stelling met de duchtigste bewijzen aanklemmen, verdedigen, staven.