[Aangelegen]
AANGELEGEN, verl. deelw., van aanliggen. Meer en meest aangelegen. Voor aangrenzende: Amsteldam is aan het Y gelegen. Voor van belang zijn: daar is mij veel aangelegen - gij laat u te veel aan die zaak gelegen zijn. Aanliggen is, in deze beteekenis, verouderd: deze zaak ligt mij zeer aan enz. is niet meer in gebruik, daarvoor zegt men thands: ligt mij aan het hart; aangelegen zijn, echter, is van dit verouderde aanliggen nog overgebleven. Verkeerdlijk zegt en schrijft men, dikwerf: daar ligt u niet aangelegen, voor daar is enz. Waarschijnlijk is deze misstelling ontstaan uit de, oudtijds, in onze taal, gewone spreekwijs, wat ligt mij aan u, aan deze zaak? enz, gelijk Melis Stoke schrijft:
Wat lach hem an desen spele?
Het welk niets anders is, dan: wat was hem daar aangelegen? Wij vinden dezelve nog bij Poot:
Wat leit (voor ligt) mij aan Eool, dien bulderensgezinde?