[Aangeboren]
AANGEBOREN, verl. deelw., van aan, in de beteekenis van zamenkoppeling en vereeniging, en het oude beren. Zie baar. Aangeboren is zoo veel als door de geboorte verkregen, en dus het tegengestelde van het gene ons door tijd of omstandigheden is eigen geworden: de aangeborene zwartheid der Mooren - deze kwaal is hem aangeboren - aangeboren aard - aangeborene begrippen - aangeboren wet (lex naturalis); alle wet is aangeboren, ofte gegeven. H. de Groot.