[Aandoenlijk]
AANDOENLIJK, bijv. n. en bijwoord: aandoenlijker, aandoenlijkst.
Dit woord wordt in eenen bedrijvenden en lijdenden zin gebezigd; bedr., hij hield eene aandoenlijke redevoering, d.i., die den Toehoorer sterk aandeed; lijd., zij is eene zeer aandoenlijke vrouw, d.i., die ligtlijk aangedaan wordt. Als bijwoord komt het voor, in de spreekwijs: hij sprak aandoenlijk, enz. Zie lijk.