| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
Nog menig ‘uit-je’ had Frida dien winter. De meisjes van haar klas telden steeds haar uitgangetjes op, maar Frida was den tel kwijt geraakt, zooveel pretjes deden de jongens Wichers of tante Truus haar aan. Voorts was haar leven gevuld met huiswerk en handwerken voor Zus, en de winter schoot om.
Toen kwam de dag, dat Frida afscheid moest nemen van Amina. De oude vrouw schreide van aandoening, omdat ze haar lieve nonna nu voor zoo'n tijd moest verlaten, en van vreugde, omdat ze haar heerlijk land en de kleine nonnie terug zou zien.
Toen Frida terug kwam van haar reisje naar Rotterdam, waar ze Amina op de boot had gebracht, had ze een gevoel, alsof in dien halven dag de tijd met reuzenschreden vooruit was gegaan, het doel van haar verlangen met reuzenschreden was naderbij gekomen.
Nu kwam Zus gauw - de baboe, die haar moest halen, was al weg!
En ze haastte zich naar het mooie, lieve kamertje toe. Mijn Hemel, wat moest ze toch nog veel doen, ze mocht zich wel haasten. Baboe was al weg!
-------------
Frida volgde Amina's reis op alle mogelijke manieren.
| |
| |
In de couranten keek ze de scheepsberichten na; voor het raam van het kantoor der Lloyd volgde ze de reis van de Gedeh op de kaart en was innig verheugd om te zien, dat het kleine blokje hout, 't welk den naam van het groote stoomschip droeg, weer een merkbaar eind was gevorderd op de roode lijn, die Rotterdam met Batavia verbond.
Amina zal zoowat in de Roode Zee geweest zijn, toen er op de Laan van Meerdervoort bij de familie van den Oever een telegram werd bezorgd. Het zag er anders uit dan de gewone telegrammen - uit Indië kwam het.
Een bang voorgevoel bekroop de dienstbode, die het aannam en afteekende. Ze draaide het eenige malen om en om, eer ze het bij de oude mevrouw binnenbracht. Maar zonder doordenken stelde ze zich gerust met de herinnering, dat er gisteren nog een brief van meneer en ook van het kleine zusje, het afgodje voor wie daar boven de kamer in orde werd gemaakt, was gekomen.
En weer gerustgesteld gaf ze het telegram aan haar mevrouw.
Deze rukte het haar letterlijk uit de handen.
Toen bleef ze maar even bij de deur toeven, al was het onbescheiden - de oude dame was zóo bleek geworden!
Mevrouw van den Oever opende het telegram. En met een zachten kreet viel ze achterover in haar stoel.
‘Wat is er! wat is er!’ riep de meid luid en doodverschrikt. Ze snelde op de oude dame toe, die wezenloos lag te staren, het telegram in de hand. Ze keek erop, om te zien, wat dezen grooten schrik had veroorzaakt en las:
‘Truus overleden, Cholerine. Willem.’
Dood! het afgodje, dat in het wit en rose bedje had moeten slapen, dood! Ach, dat zou het hart van juffrouw Frida breken!
| |
| |
Ze was zoo ontsteld, dat ze niets deed om haar meesteres te helpen. Doch deze kwam uit zich zelf weer bij, richtte zich op en vroeg heesch:
‘Hoe laat is het?’
‘Drie uur, mevrouw! Ach mevrouw, hoe vreeselijk’
‘Over een uur komt het kind thuis,’ stuitte mevrouw van den Oever den stroom harer jammerklachten. Ze sprak vastbesloten en flink, hoewel de kleur nog niet op haar wangen was teruggekeerd.
‘Een uur nog. Ik kan het 't kind niet vertellen. O God neen! Truus moet komen! Papier en inkt, Marie. Hier, een telegram.’
Haastig krabbelde ze enkele woorden op het papier, een dringende bede aan Truus om oogenblikkelijk te komen.
‘Niets zeggen,’ gebood ze Marie.
‘Ach Heere, neen, mevrouw, daar zal ik wel zalig oppassen. Ach, die arme juffrouw Frida!’
‘Ja, dit is vreeselijk. Het ergste, wat haar overkomen kon,’ zuchtte de oude dame.
Toen ging ze naar haar slaapkamer, om te trachten de sporen harer ontroering weg te wisschen en tot kalmte te komen.
Vier uur! Frida kwam uit school en bleef lang en druk aan de deur praten met Mary.
‘Kom je vanavond thee bij ons drinken!’ vroeg deze bij het afscheid nemen en grootmoeder hoorde Frida zeggen:
‘Ja, dolgraag.’
Ze was graag bij de Verveers, omdat Mary een aardig zusje had van den leeftijd der kleine Truus.
Grootmoeder wist later niet, hoe dat eerste uur was omgekomen bij de theetafel.
Frida nam haar handwerk, een nachtzak, waar met
| |
| |
sierlijke letters: ‘Zus’ op geborduurd werd. Frida was juist aan de letters bezig. De oude dame volgde haar naald en las dan telkens weer dat woord: Zus! Zus! En Zus was immers dood. Nu moest Frida toch ophouden!
Doch Frida hield niet op en het woord kwam steeds duidelijker te voorschijn - Zus!
Toen de maaltijd!
‘Wat ben je toch stil, grootje!’ zei Frida bezorgd. ‘Scheelt er wat aan?’
‘O neen kind, niets - de oude dag een beetje misschien.’
Frida keek angstig op.
‘De oude dag? Daar had u toch nog nooit last van?’
En toen, in een vlaag van innigheid op de oude dame toestormend drukte ze het grijze hoofd tegen haar borst en kuste het gerimpelde voorhoofd.
‘Grootje! u mag niet oud worden! Want dan gaat u dood en ik kan nu niemand meer missen.’
Dat nu klonk, alsof ze de gansche wereld al had verloren en haar grootmoeder, denkend aan degene, die ze nu toch nog zou moeten missen, verloor haar zelfbeheersching en brak in tranen uit.
‘Maar Grootje! Girootje! Er is wat! Ik zie het! Neen, neen, nu laat ik me niet meer met een kluitje in het riet sturen. Wat is er?’
‘Tante Truus komt, kindje! Daar moet je op wachten.’
‘Neen!’ riep Frida uit. ‘O, nu moet u 't mij zeggen! Dat kan ik immers niet uithouden! 't Is dus ook iets, dat ik akelig zal vinden?’
En toen de oude vrouw ja knikte, steeds doorsnikkend, knielde Frida bij haar neer en zei op bijna biddenden toon, terwijl een vreeselijke angst haar de keel toekneep:
| |
| |
‘Zeg het me dan, grootmoeder! O, zeg het me dan! Is vader misschien ziek - of dood?’
En in haar hart klonk luide het berouw: Het is niet goed tusschen je vader en jou! En natuurlijk is hij nu dood! Zoo wordt een koppige, liefdelooze dochter gestraft!
Maar grootmoeder schudde van neen, en Frida herademde.
‘O, dan is 't misschien iets met mevrouw Schreuder?’
‘Neen,’ knikte Grootmoeder weer en toen zei ze, door snikken afgebroken:
‘Om Godswil kind, vraag niet verder!’
Frida werd doodsbleek.
Iets, wat ze geheel uit haar gedachten had verbannen, omdat dat te gruwelijk, te verschrikkelijk zou zijn, doemde voor haar geest op. Ze wilde verder vragen, maar de woorden kwamen niet over haar lippen. Met wijdgeopende oogen staarde ze haar grootmoeder aan. En in haar vreeselijke spanning hoorde ze klaar en duidelijk tante Truus aan de brievenbus rinkelen, de meid opendoen; de fiets hoorde ze rammelen met de lantaarn en tante Truus vroeg op zachten toon iets aan Marie. Toen een onderdrukten kreet - en daar stond Truus in de deur en staarde met ontstelden blik naar haar moeder en haar nichtje.
Maar tante Truus zou tante Truus niet zijn, als ze zelfs nu niet opeens klaar en helder had geweten, wat haar te doen stood.
Ze trad op Frida toe, die nog steeds geknield lag en wilde haar opheffen. En terwijl zag ze het meisje met haar heldere blauwe oogen zoo liefdevol en zoo ernstig aan, dat deze weer eenigszins tot zichzelf kwam en op afgemeten toon zei:
‘Er is iets vreeselijks gebeurd. Vader is niet dood. Ik vrees, dat het zus zal zijn - o tante, zeg u het me dan!’
| |
| |
Tante Truus slaagde er nu in, haar uit haar knielende houding te doen oprijzen en nam haar zachtjes in de armen.
‘Ja, mijn arm kind!’ fluisterde ze. ‘Ik zal 't je zeggen - Je kleine zusje was heel ziek ginder - en nu is ze dood!’
Geen geluid kwam van Frida's lippen. Haar hoofd zakte op tantes schouder, roerloos lag ze in de armen, die haar omvatten.
Tante Truus schreide stil.
Maar het meisje in haar armen werd zoo zwaar, zoo loodzwaar, zoo kon ze haar niet meer dragen. Toen bracht ze haar naar de sofa en merkte, dat ze zich mee liet sleepen - ze was zoo goed als bewusteloos. En op de sofa legde ze haar neer. Zoo bleek leek ze, als was. Haar oogen waren half gesloten; nu en dan zuchtte ze.
Wel tien minuten duurde haar bezwijming; tante Truus had koud water gehaald en bette haar slapen. Toen kwam ze langzamerhand bij.
‘Wat ben ik moe!’ zei ze. ‘Ik wou maar naar bed toe gaan.’
Opeens schokte ze heftig; de vreeselijke waarheid stond haar weer voor de oogen en ze begon te jammeren en te schreien, doch spoedig was ze weer ijzig bedaard en zei:
‘Ik begrijp het niet. Maar - maar ik ben zoo moe, of ik ziek zal worden. Nu wil ik maar liever naar bed!’
Even kuste ze haar grootmoeder en tante Truus en toen ging ze met loome schreden naar boven.
‘Maar dat kàn toch niet!’ zei Grootmoeder. ‘Wij moeten met haar meegaan en bij haar blijven!’
En ze wilde opstaan en Frida volgen.
Doch tante Truus hield haar terug.
‘Moeder, ze is nu nog heelemaal versuft van den slag,
| |
| |
ach moedertje, wát een slag! Ze moet het nu maar eens eerst in stilte tot zich door laten dringen - ik zal wel een oogje in het zeil houden en vannacht slapen in de kamer naast haar. Ach moedertje - juist dit lieve kleine meisje -’
Toen schreiden ze samen om hun kleindochtertje en nichtje.
-------------
Boven in Frida's kamer bleef het langen tijd doodstil.
Frida was gekleed en al boven op haar bed gaan liggen. Met opengesperde oogen keek ze in het schemerduister.
Ze luisterde naar haar gedachten, die in harde koude woorden klonken: Nu is je zusje dood. Nu heb je niemand meer. Er zijn millioenen kleine meisjes in Indië. Maar juist dit moest sterven, dit, dat het geheele geluk van een ander uitrukte. Dit is al te erg. Je komt het niet te boven. Je zal nu ook wel doodgaan, zoo heel kalm weg. Je ben al haast dood, want waarom huil je nu niet! Je bent een heel onverschillig kind, want nu is je zusje dood, en nu huil je niet eens.
Neen, de tranen kwamen niet.
Doodstil bleef het in de kamer.
Tante Truus kwam zoo nu en dan eens kijken, bracht wat water met Hoffmandruppels, zocht quasi wat in Frida's kast, deed maar net of ze niet merkte, dat Frida gekleed bleef.
‘Slaap je, kind?’
‘Neen, tante.’
En dan verviel ze weer in haar sombere gedachten en dacht aan haar vader, die nu zonder Zusje naar Holland zou komen, dacht aan het kamertje, dat ze morgen, o morgen dadelijk al zou gaan onttakelen, want dat kon ze
| |
| |
niet verdragen, dat ginder het nestje voor het kleine zusje klaar zou staan, altijd klaar zou staan en dat het zusje dood was.
Om elf uur ging tante Truus naar haar kamer. Ze overlegde, dat Frida nu schreien moest, want deze loodzware kalmte kon noodlottig worden voor haar zenuwgestel.
Net maakte ze zich wat gemakkelijker, deed haar peignoir aan om dan te gaan, toen er opeens uit de kamer naast haar een schelle kreet weerklonk, gevolgd door zulk een hartverscheurend snikken, dat zelfs tante Truus even de moed en de bedaardheid ontzonken.
't Was, alsof een ontzettend spook het meisje daarginds was verschenen.
Tante Truua vloog naar binnen.
En daar vond ze Frida als een krankzinnige op en neer loopend, almaar roepend:
‘O! o! 't is mijn schuld, mijn eigen schuld! O, tante Truus, ik heb laatst immers geroepen, dat ik maar één zusje wilde hebben, weet u wel tante Truus, toen pa - weer trouwen ging? Weet u wel, tante Truus! Ik wilde maar één zusje hebben. En nu - nu heb ik immers maar één zusje! O, ik ben een ellendig kind geweest en ik weet zeker, dat dit nu mijn straf is. Ineens heb ik het begrepen! Tantetje, tantetje, help me toch, want ik kan 't niet dragen! Voor mijn straf moest nu juist dit zusje weggenomen worden, dat ik mijn zin maar zou krijgen en er ééntje overhouden! O tante Truus!’
‘Uit al dit verdriet is iets goed te maken,’ dacht tante Truus. ‘En ik zal zien, dat gedaan te krijgen.’
‘Mijn lief kind, zeg nu niets meer van schuld - neen, je schuld kan het niet zijn, dat je zusje dood is! Zoo gaat het niet met de menschenkinderen, dat ze zoo vreeselijk
| |
| |
gestraft worden voor iets, wat ze zoo erg niet bedoeld hebben. Nietwaar, je hebt immers nooit bedoeld, dat dat andere kleine meisje moest sterven?
Je wou ze alleen maar niet als je zusje aannemen, en nu ineens, nu heb je het gedaan. Misschien, mijn kind, misschien kom je er nu ook wel toe, om de tweede vrouw van je vader, als je moeder te erkennen.’
‘O ja!’ zuchtte Frida doodop. ‘O ja, wat moest ik nu beginnen, als ik vader niet had! O, hoe ben ik tegen hem geweest, wat heb ik een akelige brieven naar Indië geschreven! En wat zal vader een verdriet hebben! Arm vadertje, je moet maar gauw hier komen! O, ja, ja! Ik zal schrijven, dat hij héél gauw moet komen, en dat ik vriendelijk wil wezen voor mevrouw Schreuder en “moeder” tegen haar zal zeggen!
Maar o, dat nu zusje er niet bij zal zijn, mijn schatje, mijn lieveling, o zusje!’
En ze snikte het weer uit, schreide tot den morgen, tot ze in slaap viel tegen Truus aan, die zelf ook doodop was.
Zachtjes liet Truus haar uit haar armen glijden op haar bed, maakte haar jurk wat los, deed haar de laarzen uit en ging toen ook naar bed, om een paar uur rust te hebben.
-------------
Hoe kwamen die eerste weken om?
O, die vreeselijke Zaterdagen, waarop telkens nog een brief kwam van het Zusje, dat dood was.
Nog driemaal gebeurde dat, en steeds waren het briefjes vol kinderlijke grapjes, kinderlijke mededeelingen en duizend lieve woordjes.
Grootmoeder had de brieven weg willen houden, maar
| |
| |
Frida kende dit wreede verschijnsel bij een sterfgeval in een ver land.
En ze vroeg zelf den eersten Zaterdag naar den brief.
Grootmoeder aarzelde, doch Frida liet zich niet afschepen en zei:
‘Al haar brieven heb ik bewaard, haar laatste moet ik nu toch zeker hebben!’
En dan nam ze den brief mee naar haar kamer en las die tienmaal over, en bedacht, dat ze nu nog twee briefjes van haar zusje zou krijgen - en nu nog maar één.
Toen was 't uit. Toen had ze haar lieveling geheel en al verloren.
Toen, na dien laatsten brief kwam het uitvoerige schrijven van haar vader, waarin hij van de korte, heftige ziekte verhaalde en van hun aller droefheid. En van zijn zorg over Frida schreef hij, en dat zijn vrouw nu gaarne haar eigen dochtertje wilde meenemen naar Europa, doch dat hij daar niet toe besluiten kon, omdat hij het te hard voor Frida vond, als daar een ander meisje stond in de plaats van het zusje.
-------------
‘Geef het kind dien brief, moeder,’ zei Truus ernstig.
‘Waarom, kind?’
‘Doe het maar, moedertje! Wie weet, waar het goed voor is.’
Frida nam den brief mee naar boven.
En ze schreide weer uren en uren lang, toen ze las van al dien angst en al die smart.
En heel lang bleef ze staren op de slotregels:
‘Mijn vrouw zou gaarne de kleine Lily nu meenemen, doch ik ben daaromtrent nog niet besloten, daar ik vrees,
| |
| |
dat het Frida te zeer zal aandoen, een ander meisje te zien in de plaats van onze lieve, kleine Zus.’
-------------
Grootmoeder, wat kost een telegram naar Indië?’
Haastig kwam ze met deze vraag de kamer in.
‘Dat ligt eraan, hoeveel woorden het zijn, kind.’
‘Het zouden er maar vier zijn, plus het adres. Alleen maar: ‘Breng Lily mee - Frida.’
‘O kind, lief kind! Nu ben je tòch het meisje, waar ik je voor hield. Weet je nog wel, wat ik je zei op dien avond, toen je vader ons zijn huwelijk aankondigde?’
Ja, Frida wist het nog heel goed. Ze was weer het meisje, waar haar grootmoeder haar toen voor hield, niet koppig, niet liefdeloos.
Maar terwijl ze haar hoofd aan Grootmoeders schouder verborg, dacht ze met schaamte, welk een vreeselijke mokerslag ze had moeten hebben om zoo te worden als haar grootmoeder haar verlangde.
-------------
Van het kamertje onttakelen was nog niets gekomen. Ze had het niet weer kunnen betreden. Doch nu ging ze erin en bedacht, dat het ontruimd moest zijn vóor vader in Holland kwam.
Want als hij dit zag, dan zou hij eerst recht beseffen, hoeveel ze van Zusje gehouden had, hoeveel ze door Zusje's dood geleden had en ze wilde niet, dat hij nog meer leed, om haar, Frida.
Daar stond ze en keek naar de wanden, naar de ramen, naar het bed, keek naar het groote portret van haar moeder, dat er boven hing.
Wat zou ze nu het eerst weghalen? En dan, ja - wat moest ze er dan mee beginnen?
| |
| |
Pander zou het misschien wel terug willen nemen, al was het niet voor den vollen prijs. Maar o neen! Zaken er mee doen, zaken met Zusje's kamertje doen - dat kon ze toch niet.
Wat moest ze er dàn mee beginnen? Alles maar weggeven, aan het zusje van Mary Verveer, en aan Nettie en aan de meid hier. Zelf alleen maar moeders portret houden.
Peinzend stond ze in het kamertje, toen tante Truus binnentrad. Tante Truus had Paaschvacantie en logeerde dus op de Laan van Meerdervoort.
‘Wat doe je hier, kindje?’
‘Eigenlijk niets, tante, ik wilde het kamertje gaan onttakelen, maar ik weet niet, waarmee ik zal beginnen, waar ik alles laten zal! Tante, wat moet ik nu toch beginnen met het mooie, lieve kamertje van Zus?’
Langzaam trok tante Truus haar nichtje naar zich toe - en keek haar ernstig aan met haar groote, blauwe oogen.
Toen zei ze: ‘Je weet zelf wel, wat je er mee doen moet, kind.’
‘O, dat kan ik niet! dat kan ik niet!’ riep ze verward en werd vuurrood onder tantes vasten blik.
‘Kijk nu eens, hòe goed je het weet,’ sprak tante Truus bedaard. ‘Je begreep me dadelijk.’
Even nog weifelde Frida, het hoofd afgewend om tantes blik te ontgaan.
Toen sloeg ze haar oogen naar Truus op en zei:
‘Ik zal alles aan Lily geven! Lily mag hier komen wonen.
Neen, zoen me niet, tante Truus, en prijs me ook niet, alstublieft.’
-------------
Toen nam ze haar moeders portret van boven het bed weg en bracht het in haar eigen kamer.
| |
| |
-------------
Vier weken later woonde er toch een klein meisje in het wit-en-rose kamertje.
En het kleine ding beschouwde de eerste dagen haar nieuwe zus als een wonderdoende fee.
Doch een wonder had Frida nooit gedaan en een fee was ze nog minder, enkel maar een meisje, dat vooruitgestuurd was om vèel te leeren, en dat veel geleerd hàd.
|
|