De appeldieven en De Blaauwkuip(1854)–Martinus Johannes Cornelis Weegenaar– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 9] [p. 9] Baldadigheid. In dat huis met schoone pui Wonen heele rijke lui. Jan de verwer kreeg bevel, Om, heel netjes en heel snel, Deze pui in haar geheel Op te verwen in het geel. Janbaas grijpt zijn groote kwast En hij kwijt zich van zijn last, Zoo 't een knappen baas betaamt Dien zijn arbeid nooit beschaamt Eens liet Jan zijn verwpot staan, Om ten middagmaal te gaan; Daar had Karel opgeloerd, Met zijn vriend, een' looze ploert; Zie hij schildert, vol van vuur En bekladt den heelen muur, Janbaas ziet zijn verw vermorst Wie dat schelmstuk wagen dorst! [pagina 11] [p. 11] Heel in 't blaauw, van kop tot teen, Stuurt nu Janbaas Karel heen, Ook zijn makker, welk een pret! Is in bergblaauw afgezet. Haar en oogen alles blaauw Buis en broek! toe, loopt maar gaauw! Dat ge u uit de voeten maakt Eer gij onder 't voetvolk raakt. Aanstonds gaan de scholen uit En dan spant het, blaauwe guit, En het dartel straatgespuis Brengt u in triomf naar huis- Karel had geducht geleerd En hij heeft zich ook bekeerd, Nimmer zal hij 't meer bestaan Om uit schilderen te gaan. [pagina 13] [p. 13] 's Andrendaags kwam Karel weêr Maar hij trof 't niet deze keer; Zoek maar niet naar verw en kwast Jan heeft beter opgepast, Om het hoekje van de straat Waar hij op den uitkijk staat, Schiet hij eensklaps woedend uit, En hij pakt den kleinen guit; Met zijn makker; die hij bei Meêneemt naar zijn verwerij. Wacht, hier hebt ge verw en kwast, In de blaauwkuip, kleine gast! En hij geeft hun bei een bad In het vuile blaauwe nat; Wat hij schreeuwt of aan mag gaan Karel moet de kuur doorstaan. Vorige