‘Stack uw gepraat, man, en verricht, wat ik u gebied’. Mijnheer Rochester spreekt over ‘het metalen hemelgewelf’ wanneer hij het over de lucht heeft, en als je dan aan de krankzinnige vrouw denkt, die als een hyena lacht en de bedgordijnen in brand steekt, tranen stort over een bruidssluier en bijt... nu ja, dan is het een melodrama van het reinste water, maar toch lees je en lees je, uren achter elkaar. Ik kan me niet begrijpen, dat een meisje zoo'n boek geschreven heeft, vooral niet een meisje, dat op een kerkhof werd grootgebracht. Daar is iets in de Bronte's, dat me sterk tot ze aantrekt. Hun boeken leven, er is geest in. Maar hoe kwamen ze aan die gave! Toen ik over het ellendige leven las, dat de kleine Jane in die weldadigheidsinrichting had, ergerde ik me zoo, dat ik de kamer uitging en een flinke wandeling maakte. Ik kan me heelemaal in haar toestand verplaatsen. Als je Juffrouw Lippett kent, begrijp je ook, hoe Mijnheer Brocklehurst geweest moet zijn.
Frons je wenkbrauwen nu maar niet. Ik weet heel goed, dat het John Grier Home heel anders is ingericht dan het Lowood instituut. We kregen genoeg te eten en hadden voldoende kleeren en genoeg water om ons te wasschen en zelfs de kelder was verwarmd, maar toch is er een groote overeenkomst. Ons leven was onbeschrijflijk eentonig. Er gebeurde nooit eens iets bijzonders. De eenige afleiding was het roomijs, waarop we Zondags werden getracteerd en dat werd zelfs tot een geregeld terugkomende verrassing, dus eigenlijk geen verrassing meer. In al die 18 jaar, dat ik er was, gebeurde er alleen maar één keer iets bijzonders, n.l. toen de houten schuur afbrandde. We moesten midden in den nacht opstaan en ons aankleeden, voor het geval dat het huis ook in brand zou raken. Maar het vatte geen vlam en we moesten allen weer naar bed.
Iedereen houdt wel eens van een verandering, dat is zoo'n gewoon menschelijke behoefte. Maar ik had nog geen verrassing beleefd tot op het oogenblik, dat Juffrouw Lippett me in haar kamer riep om daar te vertellen, dat