Vadertje Langbeen
(ca. 1920)–Jean Webster– Auteursrecht onbekend
[pagina 22]
| |
met bruin en binnen in een klein oranje knoopje. Julia Pendleton wilde ook in het twaalftal komen, maar ze kwam er lekker niet in. Hoera! Nu zie je eens, wat een min schepseltje ik ben. O, ik vind het het hoe langer hoe prettiger. Ik houd van de meisjes en de leeraressen en de lessen en de openluchtspelen en ook van het eten, dat we hier krijgen. Zeg, we krijgen twee keer in de week roomijs en nooit meer maismeelpap. Je wou eigenlijk maar één keer in de maand van me hooren, is het niet, en ik overstroom je elk oogenblik met mijn brieven. Maar desk eens aan, Vadertje, vat heb ik niet veel nieuws beleefd in dien korten tijd! ik ben zoo opgewonden, dat ik er wel met iemand over moet spreken en jij bent de eenige dien ik ken. Erger je dus maar niet als ik het je zoo erg vaak lastig maak. Ik zal wel gauw weer tot bedaren komen en als mijn geschrijf je verveelt, wel ,dan kun je mijn brieven altijd verscheuren en ze in je papiermand gooien. Ik beloof je plechtig, je nu niet meer te schrijven voor midden November. Dag, Je kleine babbelzieke Judy Abbott. |
|