verwijderd, als de chauffeur plotseling vaart mindert en over zijn schouder zegt:
‘Er schijnt een ongeluk gebeurd te zijn. Wilt u, dat ik even......’
Maar hij hoeft niets meer te zeggen.
‘Stoppen!’ roept de hoofdinspecteur en is al uit den wagen gesprongen, voordat deze stilstaat.
‘Op zij!’ zegt Hart autoritair en onwillekeurig wijken de menschen, die nieuwsgierig van alle kanten zijn komen toeloopen, achteruit.
Een droevig tooneel vertoont zich aan het oog van den hoofdinspecteur.
Aan de rechterzijde van den weg ligt een roerlooze gestalte.
Naast het lichaam knielt een man en de veronderstelling van Hart, dat het een dokter is, die toevallig passeerde, blijkt juist te zijn.
‘Ik ben hoofdinspecteur Hart uit Deventer,’ stelt Hart zich voor. ‘Wat is hier gebeurd?’
Hoofdschuddend kijkt de dokter op.
‘Hier kan geen hulp meer baten. De man moet op slag dood zijn geweest. Daar heeft u de oorzaak.’
Hij wijst naar een auto, die een paar meter verder tegen een boom staat.
De wagen moet met een harden slag tegen den boom zijn opgereden, want de voorkant is ingedeukt en de voorruit totaal versplinterd. De man, die dit ongeluk veroorzaakt heeft, zit - of beter gezegd: hangt nog achter het stuur.
‘Hoe is het met hem?’ vraagt de hoofdinspecteur en de dokter zegt op minachtenden toon: