Een Vlaamsche jongen
(1879)– Wazenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 236]
| |
De gasthuisnonnen.Constant werd van de dienstoversten bemind en van de zieken vooral. Want hij was zachtaardig, rechtschapen, ijverig en nauwgezet in het volbrengen zijner zending. Bij den pastoor, den onderpastoor en de nonnekens stond hij mede op een wit blaadje, de eerste maanden, later niet meer. Ziehier hoe dat kwam. Hij zag, wel is waar, dat de zusterkens veel goeds doen bij eene instelling van liefdadigheid; maar veel goeds, dat ook wel eens door anderen zou kunnen gedaan worden; onmisbaar vond hij ze niet. Hare hoofdrol is: gebeden voorlezen, de kranken onderhouden over biecht en bekeering en ze dikwijls lastig vallen daarmee. Ze toonen zich, ja, somtijds onwillig jegens degenen, die van hare bemoeiingen niet houden; die geen vermaak scheppen in, huns erachtens, onzinnige, zoutlooze | |
[pagina 237]
| |
boekskens van devotie, nietswaarde medailles en langwijlige paternosters. Ja, zoo durven sommige menschen over de heilige zaken denken. De dienst der zieken, wat het tijdelijke aangaat, is eene bijzaak voor haar. Zij vervangen de geestelijken in een groot gedeelte hùnner bevoegdheid. Veel ongeloovige armen huichelen in 't gasthuis heel godvruchtig te zijn, om met de nonnekens wel te staan. Handenarbeid doen deze bijkans niet. Juist het slordigste en aanstekelijkste werk wordt verricht door de dienstboden, die vergeten knechten en meiden, die slecht betaald worden, van niemand geprezen, en die zelfs geene bewustheid schijnen te hebben hunner miskende verdienste. De onophoudende heldhaftigheid is hun, om zoo te zeggen, natuurlijk eigen. Ik breng aan die nederige slaven hier graag eene openbare hulde toe. Wat meer is, Vliermans bemerkte aldra in het ziekhuis dat de ‘maseurkens’ niet zelden kwaad begaan uit vergebrachte geestdrijverij. Zeker zijn er loflijke uitzonderingen, verdraagzame, achtenswaardige vrouwen bij, meer menschelijk-christelijk dan catholiek. Doch, de algemeene geest is er stug bekrompen. De zusters dan maakten, bij voorbeeld, sommige kranken, de bloedspuwers namelijk, ontijdig bang | |
[pagina 238]
| |
met dreiging van subieten dood en helsche straffen, opdat ze zonder uitstel den priester zouden vragen. En dat alles in oogenblikken, dat de geneesheer de grootste kalmte had aanbevolen, en eer hij, met het oog op de bediening, op aanstaanden stervensnood gewezen had. Zij stelden bij eene aamborstige vrouw, die op het stikken zat, het ingeven uit van een dringend braakmiddel, omdat ze de amechtige ‘sloor’Ga naar voetnoot(1) eerst de H. Communie hadden doen ontvangen. Achtten zij dus den ingezwolgen god niet bestand tegen de werking van het uitdrijvende poeier? Of vonden zij alle recept van den doktor bij de H. Hostie overbodig? Zij hinderden de handeling der doktors in het verzorgen van menige vrouwenkwaal, en meest bij ongelukkige meisjes, met schaamtelijke krankheid besmet. Tot deze nochtans was haar door het reglement, en ook door den kloosterregel denkelijk, alle toegang ontzegd. Neen, zulke vuilnis zouden hare blanke handen niet aanraken. Geen voet mochten ze in de zalen zetten, waar die slonsen verzameld werden; doch, zij wisten deze te bereiken, bij keiling, door de dienstmeid, die onder hare bevelen stond. Zoo vermeden zij zich te be- | |
[pagina 239]
| |
zondigen tegen den tweeden evangelischen raad: volkomen gehoorzaamheid. Aan bleekzuchtigen en rheumatieken gaven ze Lourdes-water te drinken, in stee van medicijnen, of deze daarmee opgelengd. Dat is wijd en zijd gekend geweest. Zij staken den draak met den protestantschen dominee en haalden de schouders op, als die herder zijne zieke geloofsgenooten kwam bezoeken en bijstaan. Zij toonden zich vlakaf tevreden, als er een kind stierf, omdat het een zalige te meer in den hemel zou wezen. Zij bekenden volop hare teleurstelling in God als er een volwassen zieke genas, nà dat men hem berecht had; omdat die genezing hem nu weer toeliet opnieuw te gaan zondigen. Hij hadde beter gedaan te sterven, terwijl hij in staat van gratie was! Zij prevelden paternosters in de kapel, terwijl de zalen alleen bleven. Bijna al de nieuwsbladen des lands hebben de geschiedenis verhaald eener ijlhoofdige typhuslijdster, die, bij gebrek aan bewaking, staande het lof, van het eerste verdiep door een venster gesprongen was. De nonnekens zaten in de kerk, terwijl dat voorviel. Zij hadden de zieken aan hunne engelen bewaarders overgelaten. | |
[pagina 240]
| |
Van de veertig maseurkens, uit de kas van den arme in het gasthuis onderhouden, was er niet ééne op den post, waar meest wacht noodig was. De portier werd verwittigd door voorbijgangers, die eene uitgemergelde vrouw - half naakt en half dood - beneden den muur langs de straat vonden liggen. Dat alles, en meer nog, stiet den jongen doktor tegen de borst. Daar kwam hij ook, binnen 't bestek zijner onderhoorigheid, krachtig maar beleefd tegen op. Dat volstond om convent en pastorij tegen hem op te ruien; en die hadden, onder een deemoedig uiterlijk, de overhand zelfs boven de zeven doktors en chirurgijns van het godshuis. Twee of drie onder dezen waren clericale bentgenooten en daarbij zwak of vadsig, anderen zwommen tusschen twee waterkens; allen waren het eens om boven 't partij-trekken voor Vliermans het behoud van hun plaatsken te stellen, dat hun duizend frank 's jaars en een aanbevelend aanzien in de stad opbracht. Die nog den wil zouden gehad hebben manhaftig het hoofd te bieden aan het zegepralend misbruik, wisten wel dat het was gelijk een aarden pot tegen een ijzeren slaan. Een van die dienstoversten ging zoo ver, dat hij zich letterlijk door een nonneken liet afbrengen van zijnen plicht. | |
[pagina 241]
| |
In den dienst van Dr Treuzelaar, namelijk, lag ter verpleging eene vrouw die, van een trap slibberend, een harer schouderbladen gebrijzeld had. Die braak was verzorgd; maar de vrouw klaagde daarbij, sedert verscheidene dagen tevergeefs, van pijn in de linker dij. Iederen dag beperkte gemelde doktor zich bij het voornemen dat eens na te zullen zien. Die pijn kon uit eene lichte kneuzing voortkomen, ja zeker; maar ook het kenteeken zijn van een zwaardere kwetsuur. Wat er van zij, gewis om de blikken van den heelmeester en zijnen interne af te houden van het bloote lichaam dier vrouw-niet mooi voorwaar-verzekerde de zuster bij elke visite dat er niets erg aan was. En de flauwe chirurgijn, de besluitlooze, die geene non in het wit van de oogen dorst kijken, liet zich gezeggen; totdat Constant zelf, het niet meer uithoudend, de vrijheid nam aan te dringen, aldus de zaak eindelijk werd klaar gemaakt en eene wonde ontdekt, die zonder dralen had moeten vermaakt worden. Ieder, die zich eenigszins met geneeskunde inlaat, weet hoe gewichtig, bij voorbeeld, het onderzoek is met de oorbuis of met het oor alleen; het nagaan van vorm, omvang, beweging, klank, in borstkwalen bijzonderlijk. Welnu, Constant verzuimde dat kostbaar middel van onderkenning nooit: bij man noch vrouw, bij schoonen noch | |
[pagina 242]
| |
leelijken, bij vuilen noch zindelijken, bij jong noch oud. Dat konden de nonnekens in geen geval beletten. Maar, ofschoon hij de eerbaarheid der kunne spaarde, zooveel zijn geweten hem toeliet, meer dan eene onder de zwarte zusters zag dat onderzoek noode. Zuster Barbara plantte zich paalvast, als een schildwacht, aan het voeteneinde, om telkens een oog in 't zeil te houden, wanneer het een jong meisje gold. Bij bejaarde wijven kwam zij zich zoo gereedelijk niet, ongeroepen, ten dienste bieden. Kan het mogelijk wezen dat de inbeelding dier waaksters zóó ongeregeld zij, zich voor te stellen dat de deugd van arme zieke vrouwen iets zou te vreezen hebben van eenen mensch, die zijne vijf zinnen heeft; en dat nogal in eene opene zaal, vol kranken? Onder het getal der internen was er één uitzonderling, één schurftig schaap, fleemende vleier van 't gezag, met vale oogen en loenschen blik, te dom om doorslepen te zijn; maar grovelijk valsch, die zijne ambtgenooten voor ronde broederlijkheid zelfzuchtig bedrog weergaf, en Constant onderduims bij den onderpastoor wanbedrijven van liberale schrijverij aandichtte, en zoo al meer. Die kerel ontblootte nooit een zieken vrouwenboezem, als er een nonneken omtrent was; hetgeen Tartuffe niet belette de katjes in 't donker te knijpen, en | |
[pagina 243]
| |
hem tevens het voordeel verschafte den troeteljongen van het klooster te zijn, een gunsteling van den RectorGa naar voetnoot(1) en een exempel van deugdzaamheid. |
|