Verhalen voor Vlaanderen
(1997)–Karel Wauters– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van het Vlaamse fictionele proza tot aan de Tweede Wereldoorlog. Vijftien lezingen
[pagina 50]
| |
Ludo Stynen
| |
[pagina 51]
| |
daar nog eens vermeld staat. Lissens heeft het er in zijn standaardwerk over de Vlaamse letteren van 1780 tot hedenGa naar voetnoot4 enkele regels lang over. In het twee jaar oude Nederlandse literatuur, een geschiedenis onder redactie van Schenkeveld-Van der DussenGa naar voetnoot5, wordt de roman terloops vermeld en in het tweede deel van het nog recentere Verhaal van de Nederlandse literatuur van Freddy de SchutterGa naar voetnoot6 is over Zetternam geen woord te lezen. Sic transit gloria mundi. Gloria mundi inderdaad, want Zetternams eerste novelle, het zwaar romantische verhaal over wraak en hellestraf, Rowna, gooide hoge ogen bij het verschijnen in 1845. Conscience en Van Beers waren blij verrast door de tekst en namen de jonge auteur onder hun hoede. Zetternam werd zowel in Antwerpen als in Gent een van de belangrijke literatoren, een van de belangrijke woordvoerders in allerlei literaire en andere debatten. Ondanks vaak controversiële standpunten werd hij geregeld bekroond. 21 jaar na zijn dood moest een monumentaal maar onvolledig Verzameld werk, een nauwelijks te tillen boek van meer dan duizend dichtbedrukte bladzijden, het allang niet meer zo vlot bereikbare oeuvre definitief canoniseren. Een faam die niet meer stuk kon, zou je verwachten, maar twee jaar later slechts zou samensteller Van den Branden het niet eens meer nodig vinden Zetternam te vermelden in het Biografisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse letterkundeGa naar voetnoot7 dat hij mee redigeerde. Een huldiging in 1882 door de Gentse wevers is misschien een hele eer, maar literair een erg magere troost. Sic transit gloria mundi. Zonder succes trachtten Ger SchmookGa naar voetnoot8, Mark de KoekGa naar voetnoot9, Bert Brouwers en ikzelfGa naar voetnoot10 al vlotweg een halve eeuw om Zetternam opnieuw de aandacht te bezorgen die hij ongetwijfeld verdient. SchmookGa naar voetnoot11 geeft daar een inhoudelijk verklaring voor die ongetwijfeld, zij het gedeeltelijk, dicht bij de waarheid is: de auteur had voor de | |
[pagina 52]
| |
Eerste Wereldoorlog een kwalijke reputatie omwille van een oeuvre dat weinig in aanmerking kon (en mocht!) genomen worden als positieve faktor in verband met de ‘volksopvoeding’. Een reputatie die de schrijver een kans had moeten geven vanaf pakweg de jaren zestig van onze eeuw. Maar blijkbaar las alleen Brouwers hem toen en die vond hem dus marxistisch te licht wegen. Ce pauvre Zetternam. Eugeen Zetternam stierf erg jong. Hij was geen dertig. Zijn literaire carrière duurde slechts tien jaar. Desondanks slaagde hij erin een omvangrijk en veelzijdig oeuvre bij elkaar te schrijven dat verbazend parallel loopt met zijn persoonlijke en de maatschappelijke evolutie. In wat volgt worden de krachtlijnen van Zetternams vergeten oeuvre in herinnering gebracht. | |
Sociaal engagementOp basis van Zetternams reputatie ligt het voor de hand eerst het door Brouwers zo gewaardeerde sociale luik van het oeuvre te bekijken. Sociale luik dat zijn hoogtepunt bereikte in de roman Mynheer Luchtervelde, waerheden uit onzen tyd, uit het revolutiejaar 1848, een roman die in zijn maatschappijkritische benadering een unieke plaats inneemt in het literaire landschap van het Vlaanderen van halfweg de 19de eeuw. Eugeen Zetternam. Judocus Josephus Diricksens zoals hij op 4 april 1826 te Antwerpen bij de burgerlijke stand werd ingeschreven, is wellicht de meest tragische figuur uit de Vlaamse 19de-eeuwse literatuur. Tragisch niet alleen omwille van de verschillende hoofdstukken uit zijn biografie: de penibele materiële omstandigheden die zijn hele leven bepaalden, de zelfmoord van zijn vader na jaren van terechte of onterechte - dat is niet duidelijk - gevangenisstraf waardoor het gezin aan de rand van de armoede belandde; de artistieke ambitie van zijn moeder die een wig trachtte te drijven tussen de schrijver en zijn vriendin ... Tragisch vooral ook omwille van zijn maatschappelijke onaangepastheid die zijn hele oeuvre door haar sporen heeft nagelaten en het wezen zelf van dat oeuvre in grote mate mee heeft bepaald. De gothic novel-allure van Zetternams debuut is romantisch tot en met, en in dezelfde traditie situeren zich zijn eerste, historische werken. Al meteen echter blijkt dat de historische romantiek niet echt zijn biotoop is. Als Zetternam, na Rowna, een historisch decor gebruikt dan is dat over het algemeen slechts bij wijze van extrapolatie van contemporaine overwegingen. En die contemporaine overwegingen zijn in eerste instantie sociaal. Zetternam is begaan | |
[pagina 53]
| |
met het lot van de armen maar, zoveel mag meteen duidelijk zijn, revolutie is geen oplossing voor het probleem. Zetternam zal zijn leven lang de revolutie afwijzen. In Margaretha van Constantinopel rekent hij nog op een vorm van verlicht despotisme om de problemen van de armen op te lossen, maar onmiddellijk daarna opteert hij voor het eigen initiatief, voor solidariteit. In Voor twee centen minder laat hij de idealistische benadering van het leven in het algemeen en van de arbeider in het bijzonder achter zich. In de Vlaamse literatuur van halfweg de vorige eeuw is dit klassenbewustzijn van Zetternam een bijzonder belangrijk en nieuw gegeven. Enig verband tussen dit klassenbewustzijn en de klassenstrijd is echter niet of nauwelijks te vinden. Van een echt proletariaat is nog geen sprake, de personages zijn veeleer verarmde ambachtslui dan fabrieksarbeiders, en ze bevinden zich in een moeilijk te situeren en tot verdwijnen gedoemde maatschappelijke situatie. Het afwijzen van de revolutie als middel om sociale vooruitgang te realiseren berust, zoals BrouwersGa naar voetnoot12 terecht opmerkt, op een verkeerd inschatten van historische voorbeelden als de Franse Revolutie waarbij de revolutionaire klasse, de burgerij, wel degelijk haar slag thuishaalde. Voor wat een correct inzicht van de klassenstrijd betreft zal Zetternams kleinburgerlijk-ambachtelijke afkomst hem heel zijn geëngageerd literaire carrière parten blijven spelen. De historische rol van het proletariaat zal hij nooit helemaal begrijpen en die lacune is de oorzaak voor zijn latere ommezwaai naar de burgerlijke wereldbeschouwing. Zetternam zat op de wip tussen verschillende klassen en zijn ‘wee de werkman die zich heeft beschaafd’ is misschien ook wel op hemzelf van toepassing. Hij is allerminst een marxistGa naar voetnoot13 en tegenover marxistische of andere annexatiepogingen poneert Schmook tenslotte volgend humanitair beginsel: bij Zetternam ging het in de allereerste plaats om fundamentele ‘humanitaire’ beginselen [...], tegen uitbuitingslust en tegen mensonterend machtsmisbruik.Ga naar voetnoot14Zetternam schrijft zijn eerste grote roman, Bernhart de laet (1847), voor en tijdens zijn legerdienst. Het verhaal speelt in de Middeleeuwen en behandelt de ongelukkige liefde tussen de laat Bernhart | |
[pagina 54]
| |
en de adellijke Regina. De roman is een confrontatie van enkele tegenstrijdige contemporaine maatschappijbeelden. Het is een roman over de 19de eeuw, niet over de Middeleeuwen. Bernhart de laet gaat over klassenongelijkheid, macht en opstand. De auteur besluit het werk met het fundamentele inzicht dat een revolutie wel nieuwe figuren of klassen aan de macht kan brengen, maar dat juist het probleem van de macht blijft bestaan, dat nieuwe machthebbers de fouten van hun voorgangers zullen maken; kortom, dat macht noodzakelijkerwijs corrumpeert. Het geloof is niet erg groot dus. De proletarische levensbeschouwing die Brouwers graag bij Zetternam zou gelezen hebben is niet aanwezig, maar dat kan ook niet echt verwonderen: het proletariaat was ook nooit Zetternams milieu. Het proletariaat is pas ontstaan tijdens en na de hongerwinters van de late jaren veertig. Een verdubbeling van het aantal ingeschreven behoeftigen op tien jaar tijd. Bijna een miljoen in 1850. Een maatschappelijke klasse werd het proletariaat pas in de tweede helft van de eeuw en Zetternam maakte er geen deel van uit. Hij was geëngageerd, maar altijd binnen zijn eigen context, en dat was een context van ambachtslui, van een, zij het verarmde, kleine burgerij. Brouwers vindt dat Zetternam te feodaal-fatalistisch denkt, maar er is meer. Zetternam is zeker niet zo fatalistisch als uit de benadering van Brouwers blijkt. Hij stelt zich niet tevreden met een betere toekomst in het hiernamaals en hij gelooft zelfs niet in de onontkoombare slechtheid van de mens. Hij verwacht geen spectaculaire vooruitgang op korte termijn en dus probeert hij een concreet, bereikbaar doel voorop te stellen. Dat doel, de ook in eerder werk al vooropgestelde solidariteit, is voor hem het middel om in de schaduw van gecorrumpeerde en corrumperende macht een alternatief op te starten. Daar is geloof in de mens, in de individuele mens voor nodig, maar dat geloof in (groepjes) individuen kan makkelijk bestaan parallel aan een fundamenteel ongeloof in de menselijke soort. Het is niet marxistisch, maar het is zeer zeker ook niet onverdienstelijk.
En daarmee zijn we in het jaar 1848 aanbeland. 1848 is een van de rode jaartallen uit de geschiedenis. Decennia lang waren in België geheime genootschappen aan het werk, beroepsrevolutionairen en agitatoren allerhand konden hier rustig werken, enorme hongersnoden teisterden in de tweede helft van de jaren veertig het land, maar de revolutie kreeg hier geen kans. Risquons-Tout was een lachertje. Wel was er een klimaat van maatschappelijke gisting en daardoor werd Zetternam ongetwijfeld beïnvloed. | |
[pagina 55]
| |
In het revolutiejaar 1848 schrijft Zetternam o.m. De tooverdoos, een prachtig allegorisch verhaal waarin hij de problematiek van de macht, historisch en actueel, zo afstandelijk mogelijk gestalte geeft. Het verhaal is een fraai overzicht van de klassenstrijd. De manier waarop hij geregeld waarschuwt tegen de revolutiegedachte in, die zo duidelijk in de symboliek aanwezig is dat ze onvermijdelijk wel moet doorbreken, wijst op Zetternams engagement niet als compleet outsider een spiraalevolutie te beschrijven, maar ook in te grijpen in dat proces. Een reconciliërende pacifistische ingreep die hij wellicht even utopisch wist als het gedroomde einde van zijn roman, waar opnieuw de broederliefde, de solidariteit tussen de klassen het haalde op de in het marxisme zo belangrijke klassenstrijd. In het vers dat het verhaal besluit verklaart hij dit onverwachte optimisme: Helaas! 't is beter nog te hopen,
want wanhoop maakt het harte bang! (538)
Het dient opgemerkt dat Zetternam hier niet langer over ambachtslui schrijft, maar heel duidelijk tracht het proletariaat als sociale groep te beschouwen, ook al blijft het wereldbeeld dan idealistisch. 1848 was een revolutiejaar. Karl Marx, die als ongewenst uit het land gezet werd dat jaar, schreef er een boek over. 1848 was een revolutiejaar. In dat jaar schreef Eugeen Zetternam de openingstekst van zijn verzamelde werken. Mynheer Luchtervelde, waerheden uit onzen tyd. Zijn beste, zijn belangrijkste werk wordt wel eens gezegd. Een tekst die als ‘zedenroman’ bekroond werd door De tael is gansch het volk. Lodewijk de Craeyer, een ambachtsman, doet een drang naar kennis en beschaving op. Een vriend helpt hem aan deze drang te voldoen en Lodewijk voelt zeer scherp de onrechtvaardigheid van zijn tijd aan. Hij is overtuigd van de menselijke waarde en de rechten van de arbeiders en raakt zo zijn baan kwijt. Als gevolg daarvan moet zijn hele familie aan het werk op de fabriek van textielbaron Luchtervelde. De fabriek. Het afstompende werk aan de machine, de geilheid van de patroon, de ongevallen, de ellende. En de liefdadigheid van mevrouw Luchtervelde, die probeert goed te maken wat haar man vernielde. Luchtervelde en zijn vrouw leven gescheiden; zij werd door haar man verkracht en besmet met syfillis en ze raakte volledig verminkt. Dankzij mevrouw Luchtervelde komt alles goed, meer dan goed. Wonden genezen en Lodewijk kan zelfs een bedrijf openen. Hij kan zelfs zijn arbeiders goed betalen omdat mevrouw Luchter- | |
[pagina 56]
| |
velde voor klanten zorgt. De ‘Waarheden van onze tijd’ worden er alleen maar ongeloofwaardiger door. Nog afgezien van de andere dromerijen, is dit verdwijnen van de concurrentie allerminst realistisch te noemen. Zetternam borstelt in deze roman onmiskenbaar een aantal navrante portretten van het arbeidersleven. Het verschil tussen arm en rijk lijkt Zetternam zo groot te zullen worden dat arm en rijk op korte tijd helemaal van elkaar zullen vervreemden: de armen, zo schrijft hij, vormen allengskens eene natie, welke weldra in spraak en zeden van de overige Vlamingen zal verschillen, en men schijnt hen voor te bereiden, om eene groote rol te vervullen in de ontbinding, waarmede ons maatschappelijk stelsel wordt bedreigd. (9)Voor Zetternam brengt de industrialisering de werkende mens alleen maar ellende, zal alleen de rijke kunnen genieten van de enorme mogelijkheden die te voorzien zijn. Toch is hij ervan overtuigd dat de klok niet meer terug te zetten is, dat de tijd van ambachtelijk werk voorgoed voorbij is. Maar dat is dan ook meteen het probleem. Het industrieel proletariaat bestaat nog niet in 1848, de fabrieken werden nog bemand door ex-ambachtslui en Zetternam vond nergens een bestaande bevolkingsgroep waarop hij zich kon inspireren. Het maakt de roman halfslachtig. Halfslachtig - zegt SchmookGa naar voetnoot15 - want aarzelend tussen realisme en naturalisme en romantiek, halfslachtig - zegt BrouwersGa naar voetnoot16 - want paternalistisch eerder dan steunend op een wetenschappelijk inzicht. Halfslachtig dus, en de enige remedie tegen alle ellende die Zetternam zelf tenslotte nog kan overhouden, is, zoals in zijn vorige teksten, de solidariteit en de broederlijkheid. Als het allemaal tegen zit, [dan haakt men] naar vriendschap, naar liefde; men wil de menschen omsnoeren met éénen band van broederlijkheid, en men dweept met den droom van het communismus. Zoo de mensch misschien anders ware? ... (66)Het vraagteken aan het einde van het citaat is wellicht het schrijnendste van heel de Luchtervelde. Zetternam is ontgoocheld, de | |
[pagina 57]
| |
spreekbuis van de meest sociaal voelende Vlamingen van het ogenblik gelooft niet meer in beterschap. Hoogtepunt en ontgoocheling liggen bijzonder dicht bij elkaar in Zetternams sociale engagement. En na de ontgoocheling volgt de verburgerlijking. Door een arbeider te introduceren die naar cultuur streeft, een verlichte arbeider/ambachtsman verklaart hij bovendien die verburgerlijking. De opgedane cultuur, de gedachten van zelfs revolutionaire denkers, vervreemden de arbeider van zijn sociale omgeving maar verschaffen hem geen toegang tot de hogere klassen. Dergelijke enkelingen, merkt Mare de KockGa naar voetnoot17 terecht op vermogen niets buiten zichzelf ongelukkig te maken. Afgescheiden van de massa, is hun inzicht, hun kennis hen meer een vloek dan een zegen. Daarin ligt de grote idee van Zetternam vervat: de arbeiders, die in staat zijn de vernederingen spruitend uit de sociale wanorde, aan te voelen, zijn hierdoor hun gans leven ongelukkig. Wanneer dit aanvoelen hen individueel leidt tot opstand zijn ze gedoemd ten onder te gaan.De verlichting van de individuele arbeider is gedoemd steriel te blijven. De verlichte arbeider, Zetternam zelf, blijft op de wip tussen twee lagen van de bevolking, vervreemd tot en met. Zetternams medelijden met de laagsten, zijn verwijt aan de rijken, de solidariteit die hij voorstelt, ... kunnen niet verhelpen dat hij weinig meer te bieden heeft dan een vorm van frustrerend want vervreemdend escapisme dat via studie en dus heel wat opofferingen slechts voor heel weinigen te bereiken valt. Het ongeloof in de revolutie, de onwil om een revolutie te riskeren, maken dat de auteur de klasse die hem nauwst aan het hart ligt uiteindelijk gewoon in de steek laat. Sociale elementen blijven belangrijk in Zetternams werk tot 1850 ongeveer. Dezelfde motieven en opvattingen blijven aanwezig, en het meest positieve dat men van deze teksten kan zeggen is dat ze, ondanks een zeker fatalisme, niet sociaal gaan utopiseren, maar dat Zetternam zeer duidelijk via de literatuur poogt te sensibiliseren tot solidariteit en broederlijkheid. Aan de onveranderlijkheid van de macht als beginsel verandert deze pragmatische aanpak uiteraard niets, maar het organiseren van een tegenmacht is potentieel wel aanwezig. Zetternam roept op tot solidariteit, maar is zich tegelijk zeer sterk bewust van de noodzaak van hulp van buitenaf. De hogere | |
[pagina 58]
| |
klassen hebben een verantwoordelijkheid tegenover de lagere, tegenover het proletariaat, en ook hen, misschien vooral hen, wil hij met zijn boeken bereiken. Voor wat sociale literatuur betreft is Zetternam een voorloper, dat lijdt geen twijfel. In Noord en Zuid was hij de eerste die trachtte de oorzaak van de ellende te doorgronden. Hij meende die te vinden in de genadeloze concurrentie; om het euvel te verhelpen verlangde hij geen openbare liefdadigheid, maar een wettelijke regeling en dat brengt hem op de golflengte van een Louis Blanc en een Jacob Kats. Sociaal allerminst een echte voorloper dus; als sociaal romancier evenwel de allereerste in de rij. 1848 was een revolutiejaar. Het mislukken van de revolutie gaf Zetternam gelijk in zijn fatalisme. Na zijn legerdienst vestigt hij zich als zelfstandig ambachtsman. Het een heeft niet meteen met het ander te maken, maar beide verklaren het einde van de reeks grote sociale werken. Hoe dicht leven en literatuur wel bij elkaar liggen mag nog blijken uit het volgende: zijn burgerlijke en welstellende vrienden en kennissen bezorgen hem opdrachten; hij kan werknemers aanwerven en hen zelfs een menswaardig loon uitbetalen. Het einde van Lodewijk de Craeyer uit Luchtervelde; de roman bewaarheid in de persoon van de auteur ervan. Het ideologisch problematische van deze situatie blijkt nog eens duidelijk in de historische roman Simon Cokkermoes (1850). De auteur deelt met zijn titelpersonage het niet te verwezenlijken ideaal van standenverzoening. Beiden blijven gekneld tussen de burgerlijke en de proletarische wereldbeschouwing. Een situatie van twijfel die de gedachte aan een revolutie, als die al zou ontstaan, definitief moet afvoeren. | |
Reflectie over literatuurWie Zetternam herleidt tot het sociale aspect van zijn werk doet hem onrecht aan. Er is immers veel meer. Zijn geëngageerde opstelling leidde o.m. ook tot een bezinning over de literatuur, over het medium zelf dat hij in zijn sociale strijd hanteerde. Een combinatie van persoonlijke ellende, oprechte verontwaardiging en de gedrevenheid ieder zo rechtvaardig mogelijk te zien behandelen, ligt aan de basis van Zetternams sociale werken, teksten waarmee hij de kloof tussen arm en rijk wilde helpen dichten. Voor Zetternam was de literatuur geen doel op zich, maar een middel om een doel te bereiken. Dergelijke kijk op de literatuur is | |
[pagina 59]
| |
karakteristiek voor de hele 19de eeuw, maar als één der weinigen expliciteert Zetternam zijn visie op literatuur. Op het einde van de eeuw, in 1896, schreef Virginie Loveling over de consequenties van het lezen en over de soorten literatuur in de roman Het land der verbeelding. Een halve eeuw eerder, in 1846, publiceerden zowel Van Kerckhoven als Zetternam een korte tekst over de invloed van literatuur. In ‘Het wonderbare boek’Ga naar voetnoot18 worden mensen krankzinnig door het lezen van een bijbelbewerking, maar de essentie van de gelezen tekst staat bij Van Kerckhoven niet centraal. Zetternam echter benadrukt het verschil tussen witte en zwarte boeken in de novelle De zwanen, een van zijn eerste teksten, een allegorisch verhaal dat zich ontwikkelt tot een merkwaardig pleidooi voor sociaal geëngageerde kunst, voor werk van auteurs die er door eigen tegenslagen toe aangezet worden maatschappelijke wantoestanden op te sporen en aan te klagen. De witte boeken zijn een opeenstapeling van onbereikbare idealen, de zwarte daarentegen tonen het kwaad en dragen op die manier bij tot een positievere inrichting van de maatschappij. Niet kunst om de kunst vindt de auteur belangrijk, de kunst moet in onze eeuw van worsteling en betrachting naar beterschap, den zwaai der maatschappij begunstigen en aanvuren. (422)Zetternam grijpt dus naar de literatuur als medium om zijn humanitair doel te bereiken. Ook al was zijn geloof in de mooie toekomst erg klein, hij achtte het zijn plicht er op bescheiden wijze toe bij te dragen. Hij raadt de lezer aan oplettend te luisteren naar de zwarte zwanen om, door hen aangespoord - in eigen kring! - onheil en ondeugd te verminderen. Op een moment van ontmoediging, zo besluit hij de tekst, kan men de stem van de witte zwanen ter hand nemen om opnieuw hoop te krijgen en te werken aan het geluk en de verbetering van het mensdom. Enkele jaren later, in het vlugschrift Iets over vlaemsche beschaving (1849), eigenlijk een verdediging van Conscience, pleit hij voor politiek engagement in de literatuur. [...] eens dat de politieke gedachten in de letterkunde van een land dringen, is het gouvernement [...] gedwongen er zijne aandacht op te vestigen [...]. Is het grondbeginsel eener partij er niet in al zijne schakeeringen in vertegenwoordigd | |
[pagina 60]
| |
dan moet zij trachten dat dit het worde. Zoo is het, dat de partijen op dien nieuwen grond zich de zege willen betwisten, en zoo is het ook, dat eene letterkunde voor eenieder onontbeerlijk wordt. (983) Het politieke engagement waarover de auteur het heeft, heeft alles te maken met zijn flamingantisme, niet met de verdediging van sociale standpunten, maar daarover later meer. Als Zetternam de sociale roman achter zich laat, zal hij ook de opvattingen uit De zwanen verlaten, ze expliciet verwerpen zelfs, maar dat neemt niet weg dat hij in 1852 toch opmerkt dat hij literair op een dood spoor zit sedert hij de sociale werken achter zich liet. In die sociale werken profileerde hij zich als een voorloper. Niet alleen wat zijn kijk op de literatuur betreft - bedenkingen uit De zwanen anticiperen volgens Frans van CuyckGa naar voetnoot19 op de opvattingen van Emile Zola - maar ook wat zijn stijl betreft. Al kan die stijl dan meestal gerekend worden tot wat Schmook de ‘romantiek van de onbeholpenheid’ noemt, af en toe kondigen, volgens dezelfde commentator, de rauwe en nuchtere en dialectisch gekleurde dialogen een minder idealistische literatuur aan, het naturalismeGa naar voetnoot20. Voor het oeuvre in zijn totaliteit gaat de verwijzing naar het naturalisme geenszins op, maar toch doet ook Zetternams pessimistische ingesteldheid ons soms in die richting denken. De 19de eeuw was er een van optimisme. De utopische eeuw bij uitstek van de moderne tijden, ook al maakt de formele utopie pas helemaal op het einde ervan opnieuw haar opwachting met invloedrijke teksten als Looking backward (1888) van Edward Bellamy, News from nowhere (1890) van William Morris en Freiland (1890) van Theodor Hertzka. Het vooruitgangsoptimisme was algemeen en Zetternams twijfel en pessimisme, zijn ongeloof in de toekomst, in de heilsstaat, staan haaks op deze trend. Zetternam kon niet geloven dat het menselijk egoïsme en de machtsdrang op korte tijd zouden verdwijnenGa naar voetnoot21. Een fatalisme dat een extra verklaring levert voor zijn afwijzen van de revolutie. Voor een revolutie is geloof nodig. Zetternam was een pessimist, maar niettemin eindigen enkele van zijn belangrijkste sociale romans positief. Wellicht een toegift aan de optimistische geest van de tijd. Toch kunnen deze valse noten, kan deze toegift de auteur niet van een blijvend publiek ver- | |
[pagina 61]
| |
zekeren: in 1869 al klaagt A.-J. Cosijn er in zijn erg onnauwkeurige biografie van de auteur over dat de meeste van Zetternams werken al lang niet meer in de handel zijnGa naar voetnoot22. | |
FlamingantismeAls hij sociaal leeggeschreven is richt Zetternam zijn aandacht haast uitsluitend nog op de Vlaamse zaak, de Vlaamse strijd. En dat niet alleen in literaire teksten, maar vooral ook, combattief-polemisch, in brochures, pamfletten en daadwerkelijke actie. Aanvankelijk aarzelde Zetternam - net als Conscience, Van Kerckhoven, Sleeckx en anderen - tussen het Frans en het Nederlands. Net als de andere auteurs maakte hij een expliciete keuze. De Vlaamse zaak, de Vlaamse natie, waren van bij het begin van zijn carrière bijzonder belangrijk, ook al zouden ze een tijdlang door het sociale overschaduwd worden. Als flamingant was Zetternam vooral een pragmatisch militant. Zo bijvoorbeeld in zijn tweede tekst, het eerder al vermelde historische drama Margaretha van Constantinopel, waarin vooral aandacht gaat naar de strijd voor het Vlaamse vaderland. Alle opportunisme wordt hieruit geweerd. Het ideaal telt en dat is al te vaak in de verdrukking gekomen door het invoeren van vreemde zeden en buitensporige gebruiken. Tegenover de blauwe ogen en de blondrosse lokken (836) die de Vlaming zo Arisch typeren wordt de Franse verwerpelijke ziel geplaatst. En dan wordt het stil op het Vlaamse front. Pas in de gewijzigde omstandigheden in de maatschappij en zijn persoonlijk leven, na 1848, zal Zetternam in de Vlaamse zaak een tweede adem vinden. Hij gaat actief deelnemen aan het politieke leven en publiceert in eerste instantie vooral niet-literaire teksten. Het politieke engagement is een nieuwe factor in het werk van Zetternam. Voor de Vlaamse zaak gelooft hij in de mogelijkheden van de politiek. In de sociale strijd kwam de politiek nergens aan bod. De oproep tot solidariteit is te lezen op vrijwel iedere bladzijde van zijn sociale romans, maar nergens is er ook maar een allusie te vinden op politieke middelen om tot lotsverbetering te komen, nergens wordt melding gemaakt van algemeen stemrechtGa naar voetnoot23. Alsof armen en arbeiders slechts van zichzelf en van elkaar verbetering mogen verwachten, alsof nationaliteit van bovenaf kan erkend en opgelegd worden. | |
[pagina 62]
| |
In de jaren veertig en vijftig van de eeuw werd er gepetitionneerd, de Vlaamse gedachte en de Vlaamse eisen werden verspreid, maar politiek werd er ontzettend weinig bereikt. Wel ontstaan de eerste Vlaamse dagbladen (1844) en de eigen hymne, De Vlaemsche Leeuw (1847). Rechten voor volk en staat staan centraal, van taaleisen is in eerste instantie nauwelijks sprake, en het flamingantisme blijft altijd te rijmen met een Belgisch kader. Als Zetternam na zijn legerdienst terugkomt in Antwerpen vindt hij de Vlaamse strijders verdeeld in twee kampen. Door persoonlijk contact, vlugschriften en toespraken tracht hij de Vlaamse Beweging te verheffen uit de onmacht van de onderlinge vetes. Hij wil dat niet alleen een elite, maar het ganse volk op de hoogte gehouden wordt van de toestand. Zetternams flamingantisme blijft erg sociaal getint en net zoals in zijn benadering van de maatschappelijke klassen, verwacht hij ook hier vooral heil van verzoening en complementariteit tussen progressieven waartoe hij zichzelf rekent en conservatieven. In een rede voor het eerste Nederlandse Taalcongres in 1849 werpt Zetternam zich op als een enthousiast organisator van de Vlaamse strijd. Tegen de onderlinge verdeeldheid, tegen de verenigingen waar iedereen, gedekt door de massa, zijn plicht kan verwaarlozen, tegen de opvatting dat de Vlaamse Beweging een geharrewar van hebzuchtige letterkundigen is. Iedereen draagt volgens Zetternam individueel verantwoordelijkheid in de Vlaamse strijd; vlugschriften moeten de Vlamingen, alle Vlamingen, constant van de gang van zaken op de hoogte houden; een comiteit moet samengesteld worden voor de coördinatie enz., enz. In zijn Geschiedenis van de Vlaamse gedachteGa naar voetnoot24 stelt Elias generaliserend dat Zetternam taalbelang gelijk stelt met stoffelijk belang, en zeker voor de eerste teksten rond Vlaamse actiepunten klopt dat. De taalbarrière zorgt ervoor dat de verlichting niet doorstroomt tot bij de kleine man. Toch is Zetternams pragmatische streven naar emancipatie, vooral na 1848, op het Nederlands Congres van 1849 en zeker tijdens de kiesstrijd van Conscience, in 1851, niet absoluut nieuw te noemen. Al voor Verlooy bestond de gelijkschakeling tussen taalbelang en stoffelijk belang, zij het veel minder scherp gesteld, en pas op het einde van de eeuw zou het een slogan worden, in de strijd voor de vervlaamsing van de universiteit. Naar aanleiding van de bespreking van de wet op het middelbaar onderwijs in de Kamer (1850), breekt Zetternam een lans voor | |
[pagina 63]
| |
degelijk Nederlandstalig onderwijs, voor goede handboeken en voor volksontwikkeling alszodanig. Voor wat de volksontwikkeling betreft verwacht hij erg veel van het opvoeren van ‘burgerlijke stukken’, waarin een ideaal voorbeeld wordt getoond. Niet helemaal de Zetternam die we kennen van enkele jaren eerder. Wat de handboeken betreft: zelf schreef hij in 1853 een Handboek voor huis- en meubelschilders en verguldersGa naar voetnoot25 omdat hij vond dat het zijn plicht was: arbeiders hebben immers recht op informatie in hun eigen taal. De Franse handboeken, zo voegt hij er in zijn voorwoord aan toe, zijn te uitgebreid en te theoretisch. Te veel woordenkramerij, te Frans enfin. Zijn eigen tekst is inderdaad een bijzonder praktische handleiding voor al wie zijn weg wil maken in een van de behandelde specialiteiten. Geen woord te veel staat erin zou je kunnen zeggen, tenzij over het gedeelte dat specifiek over de sieraadschilders gaat. Meestal zijn dat, zo zegt hij, ‘doorgezakte tafereelschilders’ die uiteindelijk kozen voor een noodzakelijke maar voor hen vernederende broodwinning. De sieraadschildering gaat teloor door hun gebrek aan ambitie, kennis en vaardigheid. In dit verband pleit Zetternam verder nog voor een degelijke opvoeding, voor originaliteit en creativiteit. Twee kernaspecten van zijn werk komen dus in dit niet-literaire werkje tot uiting: het afwijzen van Franse handleidingen op een wijze die herinnert aan het afwijzen van Franse romans en Franse kale jonkers, en de poging om het ambacht in eer te herstellen. Wanneer vrienden en bewonderaars Conscience willen huldigen in ‘Voor Taal en Kunst’ weet Zetternam van dit eenvoudige feest een vaderlandse manifestatie van alle Vlamingen te maken. Hij negeert bestaande vetes en neemt de gelegenheid (19 augustus 1850) te baat om zoveel mogelijk de verzoening tussen de Vlamingen te bewerkstelligen. Zeer concreet impliceert dit dat Hendrik Conscience wordt voorgedragen als kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen. Zetternam werkt dag en nacht voor de campagne van zijn vriend. Conscience verliest met slechts een miniem stemmentekort. Toch een behoorlijk resultaat in een periode dat zowel liberalen als katholieken de Vlaamse Beweging tegenwerkten. Literair krijgt Zetternams nationalisme nog eens gestalte in de drama's Modezucht (1851-52) en De vrouw van Egmont (1853-54). Zeker in het eerste zijn er heel wat reminiscenties aan Consciensces | |
[pagina 64]
| |
Siska van Roosemael (1844), ook al is de toon gedurfder en worden de consequenties van het Franse pierewaaien somberder geformuleerd. Zetternam gaat zich meer en meer thuisvoelen in het nationalistisch-burgerlijk milieu, waar hij uiteindelijk, gezien zowel zijn afkomst als zijn status als ambachtsman, inderdaad ook thuishoort. | |
Aandacht voor kunstEen van de manieren om het Vlaamse volk meer prestige te geven, is aandacht opeisen voor zijn culturele verwezenlijkingen. Voor Zetternam zelf is het niet echt een verwijding van zijn horizon. Zijn culturele interesse is niet nieuw. Al in 1848 schreef hij Eenige bedenkingen over de toekomst van schilders en schilderkunst bij het doorwandelen der tentoonstelling te Brussel. Veel meer echter dan in 1848 behandelt Zetternam vanaf 1852 de kunstenaar, zijn werk en zijn publiek in creatief en betogend werk in een nationale context. In de roman Arnold de Droomer (1852) gaat hij op zoek naar de psychologie van de individuele kunstenaarsziel. Het idealisme is in de plaats gekomen van het materialisme. In De wonderbare avonturen eener oude schilderij (1853) heeft een getalenteerd kunstenaar recht op een hogere plaats op de sociale ladder, terwijl in Hoe men schilder is en in Toonelen uit het leven eens kunstschilders Frans modewerk een veelbelovend kunstenaar ten onder brengt - opnieuw het nationale element. Het lijkt erop dat Zetternam geen antwoord meer had voor de nieuwe sociale werkelijkheid en dus op zoek ging naar onderwerpen die nauwer aansloten bij zijn nieuwe sociale omstandigheden en interesses. Het zijn alle werken die de kracht van de overtuiging missen en daarvan was de auteur zich terdege bewust. De nieuwe Zetternam lijkt zich op te sluiten in een erg individualistisch en elitair beleven van de kunst.
Een opmerkelijke en in de tijd zeer gewaardeerde tekst is Bedenkingen op de nederlandsche schilderschool (1855). De tekst is vooral een spiegel voor tijdgenoten en is gefundeerd op nationalistische opvattingen, interesse voor de kunst en, en dat is toch wel opvallend, de maatschappelijke analyse die ook aan de basis moet hebben gelegen van Zetternams belangrijkste sociaal-geëngageerde werken. Na het verschijnen van dit essay nam Zetternam het op zich om De Vlaemsche School. Tijdschrift voor Kunsten, Letteren en Wetenschappen te verzorgen. De bedoeling is nationaal: anti-nationale invloed moet bestreden worden, de zucht naar zelfontwikkeling | |
[pagina 65]
| |
gepropageerd. Het doel is zo belangrijk dat Zetternam opnieuw alle Vlaamse krachten wil bundelen, zelfs zijn vroegere rancunes tegen critici die zijn werk negeerden vergeet: Onze taek is zoo groot, dat de vereeniging van al de krachten die in onzen stam zuiver en onverbasterd overgebleven zyn, niet overbodig is om te gelukken.Ga naar voetnoot26En het lijkt erop dat Zetternam voor dit tijdschrift inderdaad een begin van pacificatie tussen de Vlaamse krachten heeft kunnen bereiken. Zijn eigen krachten waren evenwel totaal uitgeput en meer dan De Vlaemsche School boven de doopvont houden, heeft hij niet meer kunnen doen. Tering en hersenziekte ondermijnden zijn gestel en op 10 oktober 1855 overleed hij. | |
Een mens van goede wilEen mens van goede wil, zo noemde ik Zetternam in de titel van deze bijdrage, en met die goede wil, die ook Marc de Kock jaren geleden al typerend vond voor de auteur, wil ik deze analyse besluiten. Eugeen Zetternam stamt uit een rijk weversgeslacht. Zijn grootvader kan van zijn renten leven. Zijn andere grootouders zijn eveneens bemiddeld. De gevangenisstraf van zijn vader maakt echter een abrupt einde aan de welstand van de familie. Een rijk gestoffeerd huis aan de Antwerpse Ossenmarkt wordt geruild voor een achterhuis en het voorkomen van de jonge Zetternam deed niet meteen zijn afkomst vermoeden. Nadat Van Beers en Conscience Rowna hadden gelezen, nodigden ze de schrijver uit voor een gesprek in de Antwerpse stadsbibliotheek. Van den Branden beschrijft deze ontmoeting als volgt: Ter gestelder ure verscheen aldaar een uiterst eenvoudig werkman, klein van gestalte, mager, met bleekgeel rond gelaat, kort blondbruin stekelhaar, bruine oogen, kleinen mond, een gewoon neusje en korte ronde kin. Hij had eene halversletene klak op het hoofd en zijn gans kleedsel bestond uit een grauwlijnwaden kiel en broek, die de stalen droegen van schier al de bestaande kleuren. (vii) | |
[pagina 66]
| |
Uit een andere bronGa naar voetnoot27 vernemen we dat Van Beers zich herinnerde dat Zetternam een lelijke armemensenstem had en een taal gebruikte die al wie geen Antwerpenaar was kippevel zou bezorgen Tot zover het portret van de schrijver. Het portret van de man die door zijn afkomst, zijn aanleg en de ambitie van zijn moeder enerzijds, door zijn concrete levensomstandigheden verlicht en beperkt anderzijds, in de literatuur en de kunst en in de politiek terecht komt. Hoe je Zetternam ook benadert, zijn werk - ongeveer zestig teksten - zal altijd het werk van een gedrevene zijn. Eugeen Zetternam is nooit gearriveerd, is heel zijn leven een strijder gebleven, al is die strijd, het voorwerp van die strijd, dan mee geëvolueerd met de evolutie van zijn persoonlijk leven, met de evolutie van de maatschappij. In de moeilijke omstandigheden van zijn jeugd, moest hij om den brode zijn artistieke ambitie, voor een groot stuk was dat de ambitie van zijn moeder, combineren met een ambachtelijke opleiding. Toen zijn moeder kort daarna vreesde dat de jongeman zijn artistieke carrière in gevaar kwam door zijn relatie met een meisje en hem in ballingschap naar Gent stuurde, deed hij ook dat zonder morren. Het lijkt erop dat hij zich erg gewillig liet programmeren, dat hij niemand voor het hoofd wilde stoten. Van goede wil was hij ook toen Van Beers en Conscience hem later, in 1849, overtuigden dat hij best dat meisje, ondertussen de moeder van zijn twee kinderen, zou huwen. In alles wat hij deed, vertrok Zetternam van de basis. De sociale ellende zag hij rondom zich, en al had hij dan wel oog voor de macro-aspecten ervan, voor historisch determinisme zelfs, zijn aandacht ging vooral naar de wijze waarop men er wat aan zou kunnen doen. Hoe het lot te verbeteren. Solidariteit werd het sleutelwoord. In kleine groep streven naar lotsverbetering. SchmookGa naar voetnoot28 constateert dat de idées forces van de Franse revolutie, liberté, égalité, fraternité, door Zetternam -volgens hem de sociologische norm voor de Vlaamse letteren - pragmatisch genuanceerd worden naar door ervaring burgerlijk ingedijkte mogelijkheden. Is dit niet wat een belangrijk filosoof uit onze eeuw piecemeal engineering noemde? En dan de taalstrijd. Erg veel Vlamingen waren actief in de sociale en politieke emancipatiestrijd. Hun motieven waren velerlei, hun bereidheid tot compromissen vaak erg klein. Niet zo bij Zetternam. Net zoals hij in zijn sociale werken hamerde op de noodzaak van solidariteit, wijdt hij in de Vlaamse strijd zijn krachten hoofdzakelijk aan de Vlaamse frontvorming, aan verzoening. Af en toe | |
[pagina 67]
| |
lukt hem dat zelfs: de viering van Hendrik Conscience en het tijdschrift De Vlaemsche School zijn voorbeelden van formaat. Sociale ellende kan men te lijf gaan door op te roepen tot solidariteit, men kan ze eventueel ook transplanteren in de hoop dat ze elders kleiner zal worden. Wellicht was dat laatste Zetternams overtuiging toen hij de Antwerpse provinciegouverneur en diens emigratiepolitiek een steuntje in de rug gaf met het volksverhaal Een middeltje om rijk te worden (1853). Behalve het verhaal dat Amerika aantrekkelijk moet maken, is er het aanhangsel dat een massa praktische informatie geeft voor allen die de stap zouden willen zetten maar er niet aan weten te beginnen. Amerika als tweede kans voor marginale Europeanen. De gedachte dat je er met hard werken rijk kunt worden en dan nieuw aangekomen Vlamingen hard kan laten werken is natuurlijk wel moeilijk te rijmen met de jonge Zetternam. Evenmin te rijmen met zijn jeugdjaren is de gespleten tong waarmee hij in zijn volksboek Amerika tot een utopia maakt waar geen brave armoedzaaier aan kan weerstaan, terwijl hij een jaar eerder, in Het Taelverbond - niet meteen de bedlectuur van potentiële emigranten - de nieuwe wereld voorstelt als middel voor Europa om zich van allerlei ongewensten te reinigen. In het voordeel van Europa en in het voordeel van die ongewensten: De oude wereld leeft omdat zy haer overvloed van leven, of liever het uitschot harer verkankering naer de nieuwe kan overvoeren, welke uitschot daer, door vreemde sappen gevoed, herstelt en gezond wordt.Ga naar voetnoot29Maar laat me niet eindigen met zulke weinig vriendelijke woorden. Om Zetternams monumentale productie, om zijn grenzeloze werkkracht die roofbouw pleegde op zijn gestel, kon niemand heen. Langs alle kanten heeft men, zij het dat de pauzes hoe langer hoe groter werden, getracht de auteur te annexeren. Men zag hem als boegbeeld van socialistische, van flamingantische, van Vlaamsnationale, van liberale, van burgerlijke, van weet ik veel welke waarden. Slechts voor een religieuze kar is hij nooit gespannen. Vrijwel elk van zijn romans vond, ook in de twintigste eeuw, wel eens een verdediger, iemand die het ‘ten onrechte vergeten’ vond, of ‘een klein meesterwerk’, of ‘vernieuwend’, of ‘gedurfd’, of .... Voor elk wat wils in het werk van de dan toch maar vergeten Zetternam. In werken waarvan een aantal blijvend toegankelijk zou moeten zijn voor het grote publiek. | |
[pagina 68]
| |
Voor elk wat wils. Het ligt dan ook voor de hand dat men van Zetternam geen verregaande zuiverheid van de leer mag verwachten. Het kon dan ook niet anders dan dat Brouwers hem vanuit zijn marxistische invalshoek te licht moest bevinden. Geniaal, maar met te korte beentjes, zoals Louis Paul Boon dat zou noemen. Maar wie op zoek gaat naar ideologische zuiverheid doet m.i. Zetternam tekort. Al kon hij op een verbluffende wijze inzichten assimileren en formuleren, hij bleef altijd een stap achter op het leven dat hem telkens nieuwe uitdagingen voorschotelde, uitdagingen waaraan zijn temperament niet voorbij kon gaan, situaties waarin hij zich verplicht vond zich te engageren. Dat engagement was, hoe kon het ook anders, een pragmatisch engagement, een engagement waar niet een systeem, niet een ideologie centraal stond, maar een engagement waarin de mens de hoogste waarde was. De werkelijkheid was er een van conflicten, de rol van de schrijver was er een van verzoening. |
|