Verhalen voor Vlaanderen
(1997)–Karel Wauters– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van het Vlaamse fictionele proza tot aan de Tweede Wereldoorlog. Vijftien lezingen
[pagina 33]
| |
Paul Pelckmans
| |
[pagina 34]
| |
Van Kerckhoven schrijft in een wereld waar het analfabetisme nog een dagelijkse, vertrouwde werkelijkheid is. In het arme gezin van Jan Reim is zus Trees, ‘die eenen zekeren graad van geleerdheid bezat’ (viii, 11), de enige die een brief kan lezen. De vader van De koopmansklerk is fier over de prestaties van zijn elfjarige zoon, die op school ‘de tweede in 't schrijven’ (v, 7) is: Piet reikt zijn geschrift over. De vader ontrolt en bezichtigt het, terwijl hij hetzelve het onderste boven houdt.De vader besluit dat Piet te goed is voor ‘slafelijk werk’ (v, 6) en bestemt hem voor een schitterende carrière, die, tot ieders tevredenheid, eindigt op een kantoorkruk. De anekdote bewijst ook dat het analfabetisme langzaam maar zeker een achterstand wordt. Een andere vader-analfabeet, van beroep meestergast bij een loodgieter, heeft gezworen ‘zijne kinderen van dit maatschappelijk ongeluk te bevrijden’ (xi,48); de verteller geeft hem in een uitvoerige auctoriële interventie volmondig gelijk, een stellingname die des te veelzeggender is omdat het betrokken verhaal globaal de oude raad herneemt Niet hooger te vliegen dan de vleugels lang zijn. De ambitieuze loodgieter heeft dus twee zoons, waarvan de een het tot advocaat brengt; hij krijgt geen klanten en moet, na een paar kwade zaken, uitwijken naar Engeland. De andere zoon beperkt zich tot de bij zijn stand passende geleerdheid en wordt zo boekhouder en later vennoot van zijn baas. Vader Beukens, die in de latere Volksverhalen de vaste spreekbuis van de auteur wordt, hamert regelmatig op hetzelfde aambeeld: ‘lezen en schrijven is een wetenschap die niemand zou mogen missen’ (xi, 190)Ga naar voetnoot2. De elementaire wetenschap blijft een moeizame verovering. De kleine Piet, die zo mooi kan schrijven, leest ‘met eene zwakke stamelende stem’ (v, 6). Een andere Pieter leert zichzelf gedrukte letters [...] lezen. Tot de kunst van schrijven nogtans was het hem nog niet gelukt op te klimmen. (ix, 25) | |
[pagina 35]
| |
De vondeling Willem Middernacht zet zich pas als adolescent aan de studie: hij is ‘op een jaar zover gevorderd dat hij in staat was zijne gedachten op papier te zetten’ (ix, 204). Een specimen van die kunde krijgen we niet te lezen. De Volledige werken bevatten geen equivalent van de briefscène uit De Loteling.
We hebben wel recht op een paar scènes waar een personage een ander voorleest. De moderne, geïsoleerde lectuur, waarvoor de lezer zich van zijn omgeving afzondert, moet het nog vaak afleggen voor een gedeeld genoegen. Als de kantoorklerk na dertig jaar ijver gaat rentenieren, neemt hij een abonnement op het dagblad. Het zorgt elke morgen - in opvallende afwijking van een bekend twintigste-eeuws cliché - voor een gezellig moment: Na het ontbijt las mijnheer Piet het nieuwsblad, waar hij gezamentlijk met eenen zijner kennissen eene inschrijving had opgenomen. Terwijl Trees de koffietassen reinigde, verhaalde Piet haar het nieuws dat in de stad of elders was voorgevallen. De artikels over staatkunde en koophandel bewaarde hij voor zichzelven. (v, 64)Het valt op dat Piet de geselecteerde berichten niet echt voorleest, maar ze liever - in meer volkse bewoordingen? - aan zijn vrouw vertelt. De gender-dissymmetrie die zich daarmee aftekent ligt in deze negentiende-eeuwse context voor de handGa naar voetnoot3: Trees kan waarschijnlijk gewoon niet lezen en zou het allicht moeilijk hebben met de stadhuistaal van de journalisten. De jonge arbeidster uit Twee goddeloozen moet zich eveneens, na de lange werkdag, laten voorlezen. Vertelde en gelezen anekdotes staan dit keer, zonder merkbare vulgarisatie van de tweede, probeemloos naast elkaar: Anna vond er een onuitsprekelijk genoegen in [...] des avonds op zijne stem te luisteren, wanneer hij haar het een of ander verhaalde, of haar uit het een of ander boek eene schoone geschiedenis voorlas. (v, 91-92) | |
[pagina 36]
| |
Anna luistert naar de stem van de lezer, waarmee ze, omdat ze beiden alleen op de wereld en te arm voor een huwelijk zijn, in alle eer en deugd samenwoont. De gedeelde verhalen stofferen hun samenzijn. De lectuur blijft dus soms, zoals vanouds, een fundamenteel gesocialiseerde activiteitGa naar voetnoot4. Elders merken we sporen van een andere traditie. De moderne mens verschilt onder andere van zijn voorouders doordat hij, als hij leest, in de regel telkens naar andere boeken grijpt; typisch-moderne genres zoals de politieroman zijn zelfs nadrukkelijk afgestemd op eenmalige consumptie. De lezers uit het Ancien Régime beperkten zich eerder tot een klein boekenbestand. Het bleef vaak, en lang niet alleen wegens het zeldzamer aanbod, bij één boek, dat een leven of soms generaties lang herlezen werd. Van Kerckhoven voert die WiederholungslektüreGa naar voetnoot5 een keer expliciet op als een vervlogen curiosum. In de historische schets Bernhart, die ons terugvoert naar Antwerpens vroege achttiende eeuw, zien we de jonge Angelica een zondagmiddag doorbrengen met een vertrouwd boek: Deze hield zich voor het oogenblik bezig met - mogelijk voor de honderdste maal - de legende van Genoveva van Brabant in een oud boek, met fijne gothische letteren gedrukt, te lezen, (vii, 147)De ‘fijne gothische letteren’, die zich in achttiende-eeuws Antwerpen niet direct opdrongen, zetten de historische afstand nog eens extra in de verf.Ga naar voetnoot6 Als de zestiende-eeuwse jood Efraïm (Eene schaking te Venetië) na het avondeten ‘zijnen met zilver beslagen Bijbel’ ter hand neemt om ‘zich de ziel’ te ‘versterken’ (viii, 127), lijkt dat vertrouwde gebaar veel minder archaïsch. De bijbel was door de eeuwen heen de meest ‘herhaalde’ lectuur van alle. Hij blijft in de Volledige werken veruit de meest aangehaalde tekst. Van Kerckhovens romantische voorbeel- | |
[pagina 37]
| |
den worden in zijn verhalende teksten zelden met name geciteerd; de bijbel is goed voor een paar tientallen verwijzingen en expliciet als zodanig aangegeven allusies. Het kan gaan om toevallige, halfgrappige raakpunten zoals de groteske bedreiging ‘den vae van den Heilige Schrift over alle kantoorschrijvers’ (v, 9) uit te spreken. Ziel en lichaam slaagt er integendeel hoogst ernstig in zowat alle Schriftplaatsen te mobiliseren die zich met de nodige goede wil tot een spiritistische interpretatie lenen. De manipulatie sluit op haar manier aan bij een traditie; elke goede predikant wist in voorkomend geval de gewijde tekst naar zijn concrete behoeften te plooien. Die continuïteit komt zelfs één keer met zoveel woorden ter sprake: De opmerkzaamheid bestaat in de kleinste zaken: ‘In minimis maxima’ zegt Paulus, en dat is een schoon, een breed gevoelen, alhoewel ik, met het u voor te brengen, een weinig aan eenen predikant gelijk. (iii, 34)Van Kerckhoven was een militante antiklerikaal, die in zijn meest mystieke werk uiteraard een heterodoxe boodschap wou uitschrijven; hij zal zelf verrast geweest zijn dat hij zo vlot terugviel in een devote topica. De antiklerikaal is rechtstreekser te horen in het late verhaal De geschiedenis van een huis, waar we, voor de eerste en enige keer in zijn hele oeuvre, te maken krijgen met een sarcastische, Voltairiaans aandoende variatie op de bijbel. Van Kerckhoven stelt daar dat de politieke behendigheid van de katholieke partij het oude contrast tussen de kinderen van de duisternis en die van het lichtGa naar voetnoot7 logenstraft: de kinderen Gods zijn thans de slimste geworden. (ix, 132)De Volledige werken vooronderstellen regelmatig een erg traditionele leescultuur. Die vertrouwde werkelijkheid heeft weinig woorden nodig. De oude omgang met het boek bleef trouwens sowieso een eerder marginale, dat betekent vanzelf zeldzame, praktijk, die dus enkel ter sprake komt - of doorschemert - in een paar terloopse aantekeningen. De romantische ambitie een volk te leren lezen moest zich daarmee afstemmen op een nagenoeg ongevormd publiek. We zagen al | |
[pagina 38]
| |
hoe voorlezen en vertellen in de concrete praktijk vlot in elkaar overgingen; Van Kerckhoven probeert zijn eigen schrijverschap op zijn beurt zo dicht mogelijk bij die grens te leggen. De schrijver van Jaek of een arm huisgezin had niets anders te doen [...] dan [z]ijn verhaal op het papier te laten vloeien zoo als [hij] het bij winteravond aan een vuur gezeten aan den een of anderen braaven vriend zou verteld hebben. (i, 50)De Herinneringen uit Italië zouden goeddeels teruggaan op gesprekken tussen de student Pieter-Frans en zijn kamerknecht Giulio, die als oud-barbier beroepshalve een babbelaar is: Van wat hij mij zoo al bij winteravonden verteld heeft zouden boekdelen kunnen worden geschreven. (x, 40)De winteravonden mikken op herkenning door het publiek; in de Italiaanse context heeft die seizoenvoorkeur nauwelijks betekenis. De Volksverhalen verglijden gaandeweg naar een oraal scenario, een reeks babbelavonden rond de volkse patriarch vader Beukens, die de anekdotes en de zedelessen aan zijn buren vertelt. Eén anekdote gaat terug op een Frans boek; vader Beukens kent ze via een buurjongen, die op de gemeenteschool zo ‘goed geleerd’ werd dat hij ze op een open schooldag van het blad kon vertalen: ‘hij las het verhaal in het Vlaamsch voor, ofschoon hij slechts het Fransch voor oogen had’ (xi, 207). Het lijkt een prettig idee dat Pieter-Frans zichzelf allicht ironiserend zal herkend hebben in de tandem van de patriarch en de fort en thème. Elders gaat de schrijver nadrukkelijk naast zijn lezer staan. In de openingsbrief van Liefde geeft de Brusselse arts David Eliaers, die Pieter-Frans de betrokken briefverzameling zou bezorgd hebben, hem de raad ‘die stof eens een beschaafd kleedje aan te trekken’ (i, 102). Pieter-Frans verkiest het dossier zonder aanpassingen te publiceren: Ik zal me wel wachten het eenvoudige gevoel een zoogezegd letterkundig kleedje aan te passen. Het zou slechts eene vermomming wezen. (i, 104)Van Kerckhoven was evident niet de eerste die probeerde een briefroman voor een authentieke correspondentie te laten doorgaan. Hij gebruikt de aftandse kunstgreep om zich op te stellen als een gewone eerste lezer, de primus inter pares van zijn publiek: | |
[pagina 39]
| |
anderen zullen met ons die bladzijde, zooals gij het terecht noemt, van het groote boek van 's menschen gevoel, lezen, en zooals wij, er valt niet aan te twijfelen, zullen zij in hunne ziel gewaarwordingen voelen ontstaan, die slechts hun hart zullen kunnen vertederen, iets dat zooveel zegt als beschaven. (i, 103/04)De formule definieert meteen een ideale lezer, die aan gevoel en aan gevoel alleen genoeg zou hebben om het aangebodene te smaken. Het gevoel scoort zijn merkwaardigste succes als Amelie, verder in Liefde, in staat blijkt zelfs een fantastisch verhaal vanuit haar sentimentele ervaring te begrijpen: Ik herinner mij een zinnebeeldig verhaal, dat men mij over eenige jaren gedaan heeft. Zinnebeeldig was de naam, welken ik er toen aan gaf; doch thans schijnt het mij, dat ik er de verwezentlijking van in mijne eigen ziel gevoel en aan zijne echtheid niet meer mag twijfelen. Het was de geschiedenis van de ziel van een jong meisje. (i, 162)De intensiteit van haar gevoelens overtuigt haar dat ook zij, zoals de jonggestorvene in het ‘zinnebeelding verhaal’, haar geliefde als een schim zou blijven opwachten: De liefde zou krachtiger dan de dood wezen en wij zouden slechts te zamen naar de eeuwigheid kunnen opvaren ... (i, 163)Van Kerckhoven droomt van een direct-nabije lezer, die zijn gevoelens en emoties probleemloos zou delen. De auteur doet verder zelf al het nodige - en onderstreept in allerlei beginselverklaringen dat hij zich verplicht voelt eerlijke waar, met andere woorden duidelijke lectuur te leveren: Door al hetgene wij van Walter verhaald hebben, zal het den lezer gemakkelijk vallen, zich een juist denkbeeld van de inborst des jongelings te vormen. Wij hebben het reeds gezegd [...], wij willen, dat onze lezer wete met welke personaadjen hij te doen heeft; wij willen, dat hij den aard dier personen kenne, om dus in staat gesteld te zijn, de daden, die hij hen verrichten ziet met een zuiver oordeel na te gaan. (i, 66)De lezer wordt systematisch in staat gesteld ‘de bijzonderste personaadje(s) in geen half daglicht te zien’ (ii, 147). De zedenschets De | |
[pagina 40]
| |
koopmansklerk wijkt het scherpst af van die regel. Het verhaal spuit eerst veel romantische ironie over een bekrompen type en wordt dan geleidelijk een stuk positiever: de onbeduidende klerk is toch maar een voorbeeldige ambtenaar en huisvader. De ommezwaai is goed voor een zoveelste nadrukkelijke toenadering tot de lezer: en wij vragen het u in geweten: is onze mijnheer Piet geen volkomen braaf man [...]? Wij hooren u bevestigend op die vraag antwoorden. Wij zien het, gij deelt volkomen in onze gevoelens. Lieve lezer, wij zijn er u dankbaar voor.Over de romantische signatuur van die droom hoeven we niet uit te weiden. Ik zou alleen - op mijn beurt terloops - de vraag willen stellen of de romantiek als zodanig niet gedeeltelijk te verklaren is vanuit de geschiedenis van de leescultuur. De traditionele literatuurgeschiedenis zet de elkaar opvolgende stromingen doorgaans als vergelijkbare grootheden op een rij. Men vergeet daarbij dat de romantiek op een veel breder publiek mikte dan bv. de barokdichters. Het leeuwendeel van de teksten die wij nu als onze oudere literatuur beschouwen ontstonden in een sociale bovenlaag, aan vorstelijke hoven of in de omgeving van diverse maecenassen; ook de Aufklärung bleef een zeer elitaire bedoening. De romantische dichter die, vanuit die verlichte idealen, aan ‘volksbeschaving’ ging doen, bezorgde zichzelf daarmee een cultuurschok: hij moest zich verstaanbaar maken voor een publiek dat voordien niet echt meetelde. De minder geëngageerde auteurs kregen op hun manier te maken met dezelfde uitdaging, al was het maar omdat allerlei vernieuwingen in de drukpers grotere oplagen meebrachten, die dus aan een breder publiek moesten gesleten worden. De romantische voorkeur voor gevoel en emotie is dan een poging aan te slaan bij een breder publiek, dat hoe dan ook weinig boodschap had aan enkel door kenners te appreciëren kunstgrepen of aan een geraffineerde verwoording. De spontaneïteit, de nadruk op het elementaire gaven de kans voeling te krijgen met een nieuw, cultureel ongevormd publiek. De programmaverklaring uit Jaek of een arm huisgezin, waaruit ik al een paar regels citeerde, is | |
[pagina 41]
| |
op dat punt ongewoon expliciet. Van Kerckhoven zet zich af tegen een verouderd patrimonium ‘aangenomene schoonheden’ (i, 49) en ‘verlokkende beeldspraak’ (i, 50); zijn enige bedoeling is die alledaagse dingen, welke te dikwijls gebeuren, om nog indruk op de menigte te maken, wier hart, om zo te zeggen, verstaald is, in eenen eenvoudigen stijl en trant te schetsen. De gewone man begrijpt zulke dingen nog. (i, 50; ik cursiveer)Het punt is ‘verstaanbaar te zijn, de eenvoudige harten trachten te ontroeren’ (i, 60). Het lijkt niet onzinnig in die pretentieloze formule de uitdaging en de centrale strategie te vermoeden van een goed deel van de Europese romantiek.
Om de problemen en de dubbelzinnigheden die zich daarbij voordeden te begrijpen volstaat het te bedenken dat de romantische dichter uiteraard niet echt terugkon naar de eenvoud van zijn nieuwe lezers. De roep om ‘volksbeschaving’ stamt nu eenmaal uit de verlichting. De droom het volk te leren lezen zorgde vlijtig voor gemakkelijke lectuur maar behelsde hoe dan ook een uitnodiging tot een stuk moderniteit. Men kon geloven dat men een erfenis aan pretentieuze complicaties opgaf om zich te beperken tot de natuurlijke deugden en gevoelens van de ‘gewone man’; in feite werd er veel meer opgegeven. Een hele traditionele wereld, the world we have lost, werd ingeruild voor de kansen, maar ook voor de ontregelingen en de gevaren van de moderne vrijheid. Het spreekt eigenlijk vanzelf dat dergelijke kering ambivalente reacties moest losslaan. Beperken we ons tot de gemengde gevoelens die rechtstreeks te maken hadden met boeken. Van Kerckhoven was ongetwijfeld de modernste van de toenmalige Vlaamse schrijvers; het belet niet dat ook hij, waar het niet over zijn eigen of geestverwante schrijfsels ging, zich dikwijls allerlei zorgen maakte. We mogen aannemen dat sommige van zijn verhalen zonder veel nadenken vooroordelen van hun eenvoudige publiek overnamen; elders vernemen we specifieke zorgen, die de auteur wel persoonlijk zal gedeeld hebben. De Volledige werken vooronderstellen een traditionele leescultuur, die zich in feite beperkt tot een collectieve vertrouwdheid met de gewijde en enkele andere ‘schoone geschiedenissen’. Van Kerckhoven probeert die vanzelfsprekendheid over te doen door de emotie op te vijzelen tot een natuurlijk trefpunt, waar lezers, | |
[pagina 42]
| |
auteur en personages elkaar moeiteloos vinden. Het probleem is dat de lectuur, die alle harten zou moeten verenigen, haar gegadigden soms ook lijkt te isoleren. Merkwaardigerwijze is dit risico meteen het enige aspect van ons thema waaraan Van Kerckhoven, die als volksopvoeder andere prioriteiten had kunnen hebben, ooit een volledig verhaal wijdde. Voor we daar nader op ingaan teken ik even aan dat enkele van de meest avontuurlijke anekdotes uit de Volledige werken zich kritiekloos aansluiten bij een oude, quasi bijgelovige huiver voor het boek. Het gruwelverhaal Hildame de Gitana handelt over de demonische trots van het zwerversvolk; hun voorspellingen worden opgevoerd als een heiligschennend soort lectuur ‘in de sterren’: Wij ook, wij blinken op de wereld! Ons is de verlichting! Aan ons, kinderen, aan ons de in het donker begravene volken te onderrichten; aan ons in het boek der toekomst te bladen en het den onverstandigen voor te spellen. (vi, 2)Het is kennelijk overbodig aan te geven dat de term verlichting hier heel oneigenlijk gebruikt wordt! In de berijmde novelle Gozewijn, graaf van Strijen, probeert jonkvrouwe Klarijne de toekomst te raden via een toevallig opgeslagen getijdenboek. De middeleeuwse variant van de sortes virgilianae is goed voor een verklarende voetnootGa naar voetnoot8; hij wordt niet in vraag gesteld en de rampzalige voorspelling is zo te zien correct. Het boek is a priori geloofwaardig als ongeluksbode. Nu gaan alle romantici zich wel eens te buiten aan dit type goedgelovig exotisme. Andere negatieve inschattingen verwijzen naar de onmiddellijke omgeving. We zagen al hoe Jaak of een armoedig huisgezin zich afzet tegen een gesofistikeerd soort bellettrie. Van Kerckhoven voegt eraan toe dat zijn eenvoudige verhaal ook de ‘romantische droomer’ zal ontgoochelen; die vindt er immers ‘geene taferelen die hem dieper in zijne verbeelding konden dompelen’ (i,50). Het nadeel van die ‘taferelen’ is duidelijk dat ze de dromer isoleren, hem van een gezamenlijke werkelijkheid weghalen. In Jan Reim vernemen we wat dergelijke dromer wel kan lezen. De verteller richt zich daar tot een anti-lezeres, ‘die hij voortdurend met (uitdagend) veel égards als “Mevrouw” aanspreekt’Ga naar voetnoot9; hij typeert ze onder andere door haar hevelingslectuur: | |
[pagina 43]
| |
hoe frisch en zinstreelend die kalme avondstonden, wanneer de maan, luistervol in het gestarnde uitspansel drijvende, uwen romanesken geest tot zoete mijmerij zal gestemd hebben en u in die gedroomde wereld zal hebben kunnen voeren, welke gij u bij het lezen der fransche romans voorgeschapen hadt. (viii, 46)Van Kerckhoven maakt de maat vol door de ‘kalme avondstonden’ te situeren in juli 1832, de beruchte maand van de cholera. Mevrouw is die veiligheidshalve gaan doorbrengen op haar buitengoed. De ‘zoete mijmerij’, die anders gewoon onbeduidend zou lijken, getuigt zo van een bijna criminele onverschilligheid voor het lot van de vele minder begoeden die noodgedwongen in de besmette stad moesten blijvenGa naar voetnoot10 ...
Het wonderbare boek is het relaas van een nefaste lectuur, die achtereenvolgens een vader en zijn beide zoons krankzinnig maakt en zo een arbeidersgezin tot de bedelstaf brengt. Het werd een vreemd, ook wel pakkend verhaal, dat uiteindelijk toch niet echt overtuigt; het zou evident niet aangaan te suggereren dat de lange novelle, na de psychologische en sociale primeurs in Liefde en Jaek of een arm huisgezin, de eerste metaroman van onze Vlaamse letteren brengt. Het onhandige verhaal bewijst eerder dat het typischmoderne thema van de ontregelende lectuur bij Van Kerckhoven weinig verder komt dan een vage intuïtie, die hij in zijn traditioneel gebleven leefwereld nog niet echt kan invullen. De tekst begint wel verrassend modern. In de eerste paragraaf vernemen we hoe de door een spleen-aanval geplaagde verteller zich probeert te genezen door in de stad te gaan kuieren; het heeft er even de schijn van dat we, een goede tien jaar voor Baudelaire het thema zijn definitieve gestalte geeft, gaan lezen over een grootstadflâneur. De gelijkenis wordt helemaal compleet als de wandelaar aanloopt bij drie vrienden-kunstenaars, die kennelijk een bohème-bestaan leiden. Een van de drie blijkt ook zijnerzijds geplaagd door het spleen; zijn huisgenoten reageren met een karakteristieke mengeling van medelijden, irritatie en ironie. | |
[pagina 44]
| |
Het blijft, zoals zo dikwijls in de Volledige werken, bij een belangwekkende aanzet. De pogingen de ziekte te genezen vervallen al vlug in een eenduidig komisch register, die het spleen impliciet degradeert tot een soort hypochondrie. De grappige therapie, waarbij de vrienden de geplaagde kunstschilder een spiegel voorhouden krachtens het principe similia similibus, werkt maar even. Als het spleen zijn slachtoffers opnieuw in zijn greep heeft, zijn we klaar voor de echte start. De bezoeker vindt op tafel een kostbaar oud boek en verneemt dat er ‘eene treurige geschiedenis’ (vi, 110) aan vastzit, die geschikt lijkt voor een tweede homeotherapie. Van Kerckhoven doet merkbaar zijn best om de komische noot te schrappen: ‘Treuriger dan de twee vrienden daar zijn, kunnen zij toch niet worden, en mogelijk kan het zoo goed werken als de spiegel van daar straks.’De bewering klinkt erg vrijblijvend - en is het ook: de stunt met de spiegel was evident een geslaagde grap. Het verhaal over het boek scoort een ernstiger succes: Toen hij ophield, was de uitdrukking mijner wezenstrekken en die van Ralph nog altijd treurig; doch inwendig was er als het ware eene groote verandering in onze ziel omgegaan. Wij wisten thans waarom wij bedroefd waren: wij deelden in de smarten van anderen. (vi, 111)Het succes wijst waar de schoen knelde: spleen is blijkbaar allereerst een pijnlijk isolement, dat hier vervangen wordt door een aanvaardbaar mede-lijden. In die zin is het ook typerend dat het verhaal, anders dan de grap met de spiegel, de twee gekwelden ten goede komt. Of het isolement overtuigend doorbroken wordt, is weer een ander probleem. Het is zo te zien geen punt dat niemand gebaat is met de emotie van de luisteraars; ik vraag me af of het alleen stilistische onhandigheid was die Van Kerckhoven ertoe bracht zijn hele paragraaf bijna terug te nemen met een bevreemdend ‘als het ware’ ...
In het arbeidersgezin waar de geschiedenis zich afspeelt moet zelfs een lectuurramp voor rekening komen van de bijbel. Antiklerikale | |
[pagina 45]
| |
bedoelingen zijn er duidelijk niet bijGa naar voetnoot11; Van Kerckhoven koos realistisch voor de meest waarschijnlijke lectuur. Hij opteert trouwens voorzichtig voor een variant, een met ‘verre over de honderd’ (vi, 110) etsen geïllustreerde Allernauwkeurigste verhandeling der geschiedenissen van het Oud Testament. Hoe die luxueuze uitgave in het arme gezin terecht kwam, vernemen we niet: het boek is er gewoonGa naar voetnoot12, wordt achtereenvolgens de te overvloedig genoten lectuur van de vader en zijn twee zoons en sleurt de een na de ander mee in de waanzin. Die waanzin profileert zich op zijn beurt als een radicaal isolement. De vader heeft als eerste slachtoffer recht op de meest uitvoerige ziektegeschiedenis; Van Kerckhoven stoffeert zijn delirium met profetische teksten, die alle dagelijks bedrijf als zonde vervloeken en rampen afroepen over de hele gemeenschap. De eerste aanval verstoort een vredige zondagmiddag, als moeder en zoons terwijl hij ‘volgens gewoonte’ zit te lezen ‘zich onledig’ houden ‘met het kaartspel’; het kost hun een boetpredikatie tegen ‘spelen en tuischen terwijl Sion verdrukt ligt ...’ (vi, 115). De vervloekingen alterneren met bijbelteksten vol ongenaakbaar roepingsbesef; de oude arbeider haalt een veel grootser afzonderlijkheid dan hij op een gezonde levensweg ooit had kunnen dromen. Dat de zieke zijn gezinsleden uiteindelijk niet meer herkent, ligt voor de hand; zijn vrouw is er ontzet over: want kan men het leven noemen, wanneer men zijne bloedverwanten niet meer kent, wanneer men zich het gelaat eens vriends niet meer kan herinneren en alleen blijft in het midden der menschen? (vi, 131)De zoons komen minder omstandig aan het woord. De ziekte van de oudste begint zelfs als ‘eene ongemeene sprakeloosheid’ (vi, 126), waarvoor zijn moeder hem tevergeefs waarschuwt; ook dat symptoom verwijst naar verbroken contact. De ziektegeschie- | |
[pagina 46]
| |
denis van de jongste valt nog korter uit: als de moeder, na zijn vertrek naar ‘het gesticht voor krankzinnigen’ (vi, 134), de lege kamer ruimt, blijkt dat de jongen heimelijk in de Geschiedenis des ouden Testaments was gaan lezen. Het wonderbare boek verleidt tot een apartheid waar de lezers, anders dan de spleenlijders, zelf nauwelijks last van hebben; bij de vader krijgt ze zelfs de allures van een buitenkans. Alleen de achterblijvers ervaren ze als een absolute catastrofe. De moeder wordt uiteindelijk een nieuwsoortige Niobe: Thans bevond zich Elisabeth gansch alleen in de wereld. Zij was rampzalig als echtgenoote, rampzalig als moeder; zij bezat eene familie, welke, schoon levend, voor haar niet meer bestond; eenen gemaal, die haar geen gemaal meer was, die aan haar niet meer dacht, haar niet meer verstaan kon; kinderen, die voor haar geene kinderen meer waren, wier toegenegenheid haar voor eeuwig ontnomen was en die hare liefde zelfs niet meer konden begrijpen; (vi, 135)De romantische volksopvoeder levert zijn bijdrage tot de vooruitgang door zijn volk te leren lezen. Zijn ijver is soms geremd door het angstige vermoeden dat een intenser omgang met het boek ook de pathologieën van het moderne individualisme dreigt te stimuleren. Het wonderbare boek bespeelt een nieuwe affiniteit tussen schriftuur en waanzin, die sindsdien een constante bleef van de poëticale reflexie. Intussen heeft Van Kerckhoven daar nog allerlei hulpconstructies bij nodig. De vader zet zich goed aan de lectuur in een periode van gedwongen thuiszitten; hij sukkelt na een ongelukkige val met een traag genezende arm en maakt zich zorgen dat een te lang aanslepende werkonbekwaamheid de schaarse spaarcenten van het gezin zou uitputten. Zijn profetische waanzin redt hem uit een uitzichtloze situatie; ‘hier bij ons staat hem slechts armoede te wachten’ (vi, 119). De oudste zoon raakt na het vertrek van zijn vader verwikkeld in een tweede familiedrama. Het buurmeisje waarop hij allang zonder veel concrete projecten verliefd was wordt ‘eensklaps’ (vi, 123) het slachtoffer van een dodelijke ziekte; zijn breakdown heeft ook te maken met slecht verwerkte rouw. De jongste zoon heeft geen extra stimulus nodig: de ongelukken van de vader en de oudste broer volstaan om hem ‘troost’ (vi, 133) te doen zoeken in de familiebijbel. Het komt erop neer dat de Geschiedenis des ouden Testaments wel de hoofdoorzaak, maar nooit de voldoende reden van alle ellende is. De intrige blijft maar op dreef dankzij de nodige bijko- | |
[pagina 47]
| |
mende narigheid. Zodat Van Kerckhovens modernste waarschuwing onbeseft vooral toont dat het boek in zijn Vlaanderen nog geen al te ernstig gevaar was.
Die voorbarige waarschuwing is in de Volledige werken zeker geen unicum. Zowat alle belangwekkende teksten sleutelen daar aan thema's waar de goegemeente eigenlijk nog niet aan toe was. Nu kan men, niet zonder een schijn van reden, oordelen dat Het wonderbare boek een nog irrelevanter gegeven aankaart dan de elders opgevoerde sociale en sentimentele perikelen. Welke onderliggende motivatie bracht Van Kerckhoven ertoe zo uitvoerig in te gaan op deze zelfs voor zijn doen ongewoon esoterische stof? Literatuurwetenschappers die verborgen motieven zoeken, beroepen zich nogal eens op de psychoanalyse. Ze zouden in casu waarschijnlijk opmerken dat de gezinsbijbel in het begin een vanzelfsprekend alleenbezit van de vader lijkt; de zoons nemen hem over na zijn vertrek. De oudste zoon begint er zelfs in te lezen om zijn vader na te volgen: Pieter, de oudste zoon, had zijnen vader als hoofd van den huiselijken kring opgevolgd en derhalve in achting bij zijne moeder en zijnen jongeren broeder gewonnen. De jongeling had die rol van vader zoo volkomen overgenomen, dat hij zelfs dien laatste in zijne gewoonte navolgde en des avonds enige hoofdstukken uit de Geschiedenis des Bijbels voorlas, (vi, 122)Als men bedenkt dat de zoons na het vertrek van hun vader bij moeder achterblijven, gaat het hele verhaal klinken als een oedipale concurrentieslag, een concurrentieslag die - het über-Ich heeft zo zijn rechten - alleen maar verliezers kent. De bijbel is, als patriarchaal boek bij uitstek, geen ongeschikt fallus-symbool; de ‘hevige zenuwziekte’ (vi, 136) van de moeder na het vertrek van de laatste zoon ziet er bepaald hysterisch uit ... Het nadeel is dat dergelijke soort Freudiaanse blauwdrukken fataal vrijblijvend zijn. We lezen nergens dat de zoons zich voor het vertrek van hun vader voor zijn bijbel interesseerden. Als ze op hun beurt in het hospitaal belanden, bewonen ze daar gedrieën eenzelfde ziekenkamer; voorzover we dat via het enige in de novelle vertelde ziekenbezoek kunnen nagaan, lijkt iedereen met die situatie best tevreden. Psychoanalytici spreken bij dat soort tegenargumenten van censuur en secundaire bewerking; het vlotte antwoord is sinds de Traumdeutung zo dikwijls gebruikt dat het ongeloofwaardig is gaan klinken. | |
[pagina 48]
| |
Ik zoek dus liever een verklaring in de omgeving van de psychoanalyse. Het wonderbare boek is een van de vele case-studies, waarmee de romantische vertelkunst zowat de hele negentiende eeuw lang de vingeroefeningen van de psychoanalyse uitschrijft. Tot voor kort was het bij dergelijke teksten de gewoonte de auteurs - ik denk bijvoorbeeld aan het oeuvre van Marcellus Emants - te bewonderen omdat ze, zoveel decennia tevoren, al vermoedden wat Freud later definitief zou begrijpen. Van Kerckhoven leverde in die optiek geen indrukwekkende prestatie. Zijn personages, die de een na de ander quasi automatisch in de ban raken van hun enige boek, hebben geen echte psychologische diepte; we zagen trouwens dat Van Kerckhoven er allerhande omstandigheden tegenaan moest gooien om zijn rampzalige ontknoping rond te krijgen. Nu de psychoanalyse zelf er van langs om meer als een laat negentiende-eeuwse antiquiteit gaat uitzien - Jean Starobinski definieerde ze ooit schertsend als het laatste hoogtepunt van de romantiekGa naar voetnoot13 -, kunnen we aan een ander type verband denken. De psychoanalyse dankte haar succes aan een aantal thema's die zowat een moderne mythologie werden. Ze creëerde ook een fascinerend rollenspel, de dialoog tussen de patiënt en de analyticus, waarbij de laatste in ruime, welbeschouwd zelfs in verruimde mate erft van de prestiges van de positivistische arts. Het wonderbare boek verwijst uitgebreid naar dat prestige. We horen voortdurend over een bijzonder toegewijde huisarts die het geteisterde gezin onvermoeibaar terzijde staat en zelfs de alleen achtergebleven moeder als tweede meid in huis neemt. Als het verhaal een concurrentieslag moet heten is hij en niemand anders de overwinnaar: zowel de moeder als de Geschiedenis des ouden Testaments komen uiteindelijk bij hem terecht. In werkelijkheid is er natuurlijk geen concurrentie en dus, althans in die zin, geen triomf. De dokter staat, zoals de beroepshalve zwijgende analyticus, buiten en boven de partijen. Pogingen de waanzin te genezen zijn er niet echt bij: de dokter beperkt zich ertoe de drie ongelukkigen een plaats in ‘het gesticht voor krankzinnigen’ te bezorgen. Alleen Elisabeth heeft recht op echte therapie. Haar indrukwekkende ‘crisis’ (vi, 137), doet denken aan bekende beschrijvingen van Charcot; de Antwerpse volksdokter begeleidt die met de competentie en tegelijk met de koele afstandelijkheid die de doorwinterde medicus past: | |
[pagina 49]
| |
Geen medelijden, geene smartelijke deelneming, waardoor hij gewoonlijk in al andere omstandigheden des levens zoo zeer bestuurd werd, kon men meer op zijn gelaat aantreffen: de brave man was op het ogenblik slechts geneeskundige, geen gevoelig mensch meer. (vi, 137)De dokter zit bij de crisis ‘in zijnen zetel’ en neemt regelmatig ‘een hartelijk snuifje’ (vi, 140); hij repeteert voor de beroemde sigaren van Freud. De Volledige werken vertellen wel vaker over krankzinnige personages. De meesten bezwijken onder de druk van sociaal onrecht of van een sentimentele ontgoocheling. Hun gekwetste geest heeft dan recht op een deelnemend medelijden; de koele afstand van de arts komt in zo'n geval niet te pas. Het wonderbare boek vertelt over een zeldzame, aberrante vorm van waanzin, die nergens aansluit bij het soort problemen waar Van Kerckhoven zich zorgen over hoefde te maken: overmatige lectuur was wel het laatste wat hij in zijn omgeving moest vrezen. Het esoterische thema bood hem de gelegenheid, na het pijnlijke spleen in de raamvertelling en de profetische waanzin die letterlijk te gek is om los te lopen, zijn lezers te laten dromen over de splendid isolation van de moderne arts. |
|