Het vierregelig gedicht in de Nederlandse letterkunde sinds de Renaissance
(1947)–J.D.P. Warners– Auteursrecht onbekend
[pagina 203]
| |
Bijlage
| |
[pagina 204]
| |
stuk nog niet opgelost. Immers Hulsker vond in de vertaling van Whinfield, die naar zijn mening de grondslag vormt voor de eerste reeks Omar Khayyam-kwatrijnen niet alle kwatrijnen terug, zodat we mogen vermoeden, dat Leopold nog een andere bron gebruikt heeft. Het mag als zeker aangenomen worden, dat voor Soefisch de prozavertaling van Hoceyne Azad gebruikt is, daar Leopold een reeks kwatrijnen vertaald heeft, die in dezelfde volgorde bij dezen Fransen vertaler te vinden zijn. Dat Leopold zich een enkele maal een vrijere vertaling veroorloofde, kan niet als aanwijzing gelden, dat een andere vertaling door hem geraadpleegd is. Die enkele afwijkingen zijn wel op eenvoudiger wijze te verklaren. Dat voor de tweede serie kwatrijnen van Omar Khayyam het boekje van Anet en Mirza Muhammad als grondslag gediend heeft, mag ook als zeker aangenomen worden. De enkele afwijkingen van deze tekst zullen wel als vrijheden beschouwd mogen worden, maar we dienen er wel bij te bedenken, dat Leopold, toen hij deze vertaling maakte, reeds jaren en jaren gelezen had in andere vertalingen en dus langzamerhand een grote kennis van verschillende teksten paraat gehad zal hebben. Bovendien staat in Whinfield een aantal kwatrijnen, die zeer veel gelijken op de vertaling van de Franse uitgave, iets, wat Leopold zeker niet zal zijn ontgaan. Uit deze overwegingen lijkt het mogelijk de conclusie te trekken, dat de vertalingen van Leopold naar Omar Khayyam weliswaar in grote lijnen berusten zullen op de bronnen, die Hulsker aangegeven heeft, maar dat beinvloeding van andere vertalingen altijd mogelijk is. Schmidt-Degener (Phoenix, p. 59, 60) deelt bijvoorbeeld mede, dat Leopold reeds in 1904 met meer dan gewone belangstelling de vertaling van FitzGerald gelezen heeft en wie weet wat een nauwkeurig dichter en filoloog als Leopold was nog meer onder ogen gehad heeft. Dat Leopold zelf enkele kwatrijnen geschreven zou hebben lijkt ons slechts een hypothetische mogelijkheid. De belangstellende lezer wordt naar het artikel van Hulsker verwezen voor een nauwkeurige opgave van de herkomst van Leopolds vertalingen. De vraag naar Boutens' bronnen is vermoedelijk nog veel ingewikkelder. Er is ons namelijk geen vertaling bekend, welke alle of bijna alle kwatrijnen geeft, die in de Omar Khayyam-vertaling van Boutens te vinden zijn. Professor Kramers toonde ons een Synoptische tabel van Boutens' Chajjam-kwatrijnen en andere vóór het verschijnen | |
[pagina 205]
| |
daarvan uitgekomen vertalingen. Deze tabel is door den samensteller nog nimmer gepubliceerd en het is ons dus ondoenlijk de moeizame resultaten van dit onderzoek hier te vermelden. Maar uit deze lijst blijkt, dat noch Nicolas, noch Heron Allen, noch FitzGerald alle kwatrijnen vertaald hebben, die Boutens uitgaf. Whinfield heeft er 85 van de 100 vertaald en het ziet er naar uit, dat Boutens deze vertaling gekend heeft, maar het is niet zeker, dat hij deze uitgave inderdaad als uitgangspunt heeft gekozen. Eén kwatrijn is zelfs in geen enkele andere vertaling teruggevonden. Dat Boutens zelf een enkel kwatrijn zou gemaakt hebben, is niet onmogelijk. Wij roerden reeds de vraag aan, of Boutens door de vertalingen van Leopold geinspireerd zou kunnen zijn tot een zelfde onderneming. Mocht dit inderdaad het geval zijn, dan is het niet onwaarschijnlijk, dat Whinfield, het voorbeeld van Leopold, ook door Boutens gebruikt is. De Oud-Perzische kwatrijnen zijn in ieder geval uit dezelfde bron afkomstig als Soefisch van Leopold. Terwijl Leopold, uitkiezend, de volgorde van het oorspronkelijk bewaart, heeft Boutens volkomen willekeurig de volgorde verwisseld. 105 van de 107 kwatrijnen vonden we terug in de Franse uitgave, terwijl het altijd mogelijk blijft, dat ook de twee ontbrekende daar te vinden zijn. Tenslotte nog een enkel woord over de vraag, wie van de beide dichters het eerst de vertalingen van Perzische kwatrijnen ter hand heeft genomen. De eerste uitgave van Leopolds gedichten, bezorgd door Boutens, zag het licht in 1912. In deze bundel vinden we de eerste reeks kwatrijnen van Omar Khayyam. Leopold, die steeds lang aarzelde voordat hij zijn werk publiceerde, is ongetwijfeld reeds jaren te voren aan deze vertaling begonnen. De uitgave van Boutens is van het jaar 1913, terwijl in dat zelfde jaar in verschillende tijdschriften een aantal van deze kwatrijnen is opgenomen. In Leopolds bundeltje Oostersch, dat in 1922 door de Kunera-Pers gedrukt werd, staan de kwatrijnen, die Soefisch getiteld zijn. De uitgave van Boutens' Oud-Perzische Kwatrijuen is van 1926 (Stols) en van 1930 (Van Dishoeck). Tussen 1924 en 1926 werden deze kwatrijnen in tijdschriften gepubliceerd. Dat Leopold vóór Boutens dit werk is begonnen, mag uit deze enkele feiten wel geconcludeerd worden. De tweede reeks vertalingen van kwatrijnen van Omar Khayyam, welke in de tweede bundel Verzen van Leopold te vinden is, | |
[pagina 206]
| |
kan hier buiten beschouwing blijven. Leopold heeft deze serie geschreven, nadat het boekje van Boutens uitgegeven was. Zoals we reeds hierboven meedeelden, gebruikte hij hiervoor de Franse vertaling van Claude Anet en Mirza Muhammad, een boekje, dat in 1920 uitgegeven is en dat dus niet door Boutens gekend kan zijn, vóór de uitgave van zijn Rubaiyat. |
|