| |
| |
| |
Quand on a du Dieu sous la peau...
jules laforgue.
| |
| |
| |
I
Haren naam was Sibylle bij haar geboorte natuurlijk zonder eenige bijbedoeling gegeven. Niemand vermoedde of wenschte dat zij op een of andere manier met het raadsel zou te doen hebben. Hij was voorgesteld door de meter, een tante, getrouwd met den parijschen consul van een kleinen zuid-amerikaanschen staat. Waar die hem vandaan gehaald had, of zij hem te Parijs, of als zuid-amerikaansche herinnering van haren echtgenoot gehoord had, weet men niet. Mevrouw de Lansere aanvaardde hem dadelijk omdat hij nog ongewoner klonk dan Palmire, het exotiekste dat zij tijdens de verwachting had kunnen bedenken en waartegen zij dan nog had, dat het in haar jeugd de naam geweest was van een dikke, waalsche kasteelmeid.
Meester de Lansere vond hem uitstekend, omdat hij hem vaag herinnerde aan de oudheid, waaraan juist wist hij niet, maar hij klonk hem in elk geval zeer cultureel. Als onderwijzer zag hij geweldig op tegen klassieke studies, die hij niet gedaan had. Het kwam hem voor dat alleen families met klassieke vorming op het idee konden komen hun kind Sibylle te noemen.
Germaansche namen als Wilfried, Siegfried, Herman, en zoo, die bij gestudeerde Vlamingen de voorkeur vonden, afficheerden een flamingantisme, waarover hij zweeg ter wille van zijn
| |
| |
zonen, die alle drie hun humaniora deden en flaminganten aan 't worden waren. Maar in zijn hart verfoeide en wantrouwde hij het. Hij ging er niet scherp tegen in uit voorzichtigheid, want de beweging groeide, maar zijn pensionaat stond sedert jaren en jaren bekend als de school, waar de kinderen van den omtrek vlugst en best Fransch leerden. Het deelde geen diplooms uit, die op officieele betrekkingen lieten aanspraak maken, maar op den tijd dat men er de lessen volgde, leerde men nergens anders zoo goed Fransch. Dat was de trots van meester de Lansere, die deze eer van zijn gesticht zoo hoog mogelijk opvoerde, uit princiep nooit een onderwijzer aanwierf die vlaamsch kon spreken en nooit een recreatie liet voorbijgaan zonder persoonlijk te surveilleeren.
Hij wandelde dan alleen, met de handen op den rug, tusschen de spelende kinderen en wilde geen gezelschap van een onderwijzer, om des te aandachtiger bij zijn taak te zijn. Voor één enkel woordje vlaamsch strafte hij en waar hij een fout hoorde, hetzij ch als sj uitgesproken, hetzij een grammaticale, stoorde hij het levendigste spel. De makkers met den schuldige aan 't spelen, kwamen vanzelf aangeloopen en door hen omringd verbeterde monsieur le directeur de fout. Niet zoo maar terloops, doch met al den uitleg. En de ch liet hij in koor vijf tot tienmaal uitspreken, tot de laatste het ook goed deed.
| |
| |
Als directeur gaf hij zelf geen les meer, maar surveilleerde elken voor- en namiddag de klassen. Gewoonlijk bleef hij vijf minuutjes achter de laatste bank staan, waarna hij verdween, op de teenen tredend. In de les mengde hij zich enkel ter wille van het Fransch of van de beleefdheid. Regelmatig had hij een paar buitenlandsche leerlingen, duitsche of engelsche, jongens of meisjes, nooit meer dan drie. Het waren grooteren van zeventien, achttien jaar en ouder, die natuurlijk de gewone lessen niet volgden en uitsluitend kwamen om Fransch te leeren, niet als pensionnaires die op de slaapzaal sliepen en speelden op de speelplaats, maar als kostgangers, die bij hem aan tafel zaten, gelogeerd in kamers zooals de zijne en die van zijn kinderen. Hun gaf hij speciale lessen volgens een eigen systeem waarop hij fier was, maar dat er vooral in bestond vanaf den eersten dag niets dan Fransch met hen te spreken en geen andere taal van hen te verstaan.
Van het flamingantisme verwachtte meester de Lansere, maar hij sprak het nooit uit, niets goeds. Er zou van langsom minder Fransch geleerd worden in Vlaanderen en dat moest mettertijd de ondergang worden van het pensionaat, dat hij had gemaakt wat het was. Regelmatig had hij bijgebouwd en bouwde nog bij. Zijn vader, niet eens onderwijzer, maar koster, wiens vrouw een ellegoedwinkeltje
| |
| |
hield, was begonnen met een lokaaltje waar de kinderen van de pas gestichte parochie konden komen leeren lezen en schrijven als ze een cent meebrachten. Nadien was er een gemeenteschool gekomen en de ijverige man, die zelf niet veel Fransch kende, had zijn abc-lokaaltje in Fransche school veranderd, waar hij groot en klein, al wat maar komen en betalen wilde, zoowel aspirant-briefdragers en veldwachters als kinderen, de tweede taal bijbracht. Daaruit was stilaan het pensionaat gegroeid. Hij werkte reeds met twee waalsche onderwijzers, toen meester de Lansere, zijn zoon, met het onderwijzersdiploom thuis kwam en dus een van de twee Walen kon afgedankt worden. De nieuwe parochie groeide aan de oude en het kosterslokaaltje op een gehucht werd een pensionaat in de hoofdstraat van een groot dorp met twee kerken, waarvan het nieuwste gedeelte het fraaiste was. Wie tot welstand gekomen was in de oudere helft, bouwde zijn renteniershuis in de nieuwe, zoodat onder den toenemenden druk van deze invloedrijken, steeds meer gesproken werd van het oud, onooglijk gemeentehuis te verkoopen en een nieuw, waardig gebouw op te trekken aan dezen kant. Vanwaar natuurlijk politieke strijd.
De opvoeding van meester de Lansere's drie zonen was streng. Als onderwijzer en directeur eischte hij dat zij een voorbeeld waren niet
| |
| |
alleen van goed gedrag en vlijt, maar zij moesten ook onvoorwaardelijk de eersten zijn van hun klas. Anderen dan hij zouden daarvoor toegelaten hebben dat men hunne foutjes wat minder beboette, maar dit was nu juist iets waaraan hij zijn eer verbond. Hij hield niet op met allen nadruk te eischen, dat hun werk eer gestrenger werd beoordeeld. Zij moesten de eersten zijn, maar het dubbel en dwars verdiend hebben. Daar zij niet zoo kop en schouders boven de anderen uitstaken, zonder nochtans middelmatig te zijn, moesten zij het halen door werkzaamheid en meester de Lansere deed ze werken zonder genade. Hun jeugd begon maar toen ze naar het klein seminarie mochten voor hun latijnsche studies, maar ze waren daar al zoo gedrild en nog onder den indruk van het gezag, dat hun tijdens de vacantie te wachten stond, dat ze met heel weinig jeugd tevreden waren. Ze bleven ook daar waardige wetenschapsmenschen, gewend aan zelfbedwang en gehoorzaamheid en hielden instinctief de eer van hun huis op. De eerste jaren hadden ze een voorsprong op de anderen met het thuis geleerde, maar van jaar tot jaar werd hun taak zwaarder. Hun karakter ontwikkelde zich in de thuis gegeven plooi en met wilskracht, verbeten vlijt, hielden ze stand op hun eerste plaats.
In die jaren stierf hun moeder, een eenvoudige vrouw, die zich altijd volkomen overbodig
| |
| |
om hun gezondheid bezorgd maakte, als ze tijdens de vacantie meer lazen en leerden dan wandelden of speelden. Zij zou een tweede plaats verontschuldigd hebben en bij vader voor den zwakkeling gepleit. Nu was er geen pardon meer. Daarbij zagen zij vader veranderen. Hij leed onder het verlies, was verstrooid en zat dikwijls afgetrokken te dubben. Bij dat verdriet durfden zij tot geen enkelen prijs een nederlaag voegen en zij wisten dat, als iets den vereerden man nog kon opbeuren, het hunne triomfen zouden zijn. Het kwam er dan niet enkel meer op aan de eersten te zijn, maar de eersten met zooveel punten voorsprong dat hij opstond, hun den arm om de schouders legde en, groot en waardig staande in de woonkamer, waar de muren zijn geest ademden, zeide dat zij hem geen grooter genoegen konden doen en dat moeder... en dan hield hij op. Haar portret hing groot boven de piano.
Veertien jaar was de jongste van de drie, toen vader hertrouwde met eene dame, die zij anderhalve maand vóór het huwelijk voor het eerst zagen, namelijk bij hun thuiskomst na de prijsuitdeeling. Het trouwfeest was vastgesteld op 1 September, dan was er nog tijd voor een week huwelijksreis en den 15en werden de klassen heropend. Zij gevoelden geen antipathie tegen de nieuwe moeder, omdat zij in niets aan de hunne herinnerde en ook niets deed dat hun den
| |
| |
indruk gaf of zij de afgestorvene bij hen wilde vervangen. Hun moeder was ouder geweest dan vader, klein, eenvoudig en ze babbelde altijd zacht, lief, zorgzaam, een Martha die vlijtig en geduldig het practische regelde in dit huis van wetenschap en kultuur, waar toch dagelijks min of meer honderd dertig monden driemaal moesten eten. En 's middags zaten nog een vijf-en-dertig half-internen mee aan. Ze was geliefd door al het personeel, onderwijzers en leerlingen hadden er ook een moeder aan en er was een klein zijdeurtje aan de keuken, waarlangs een meid elken avond door den donker haar weldaadje uitdroeg naar schamele armen, haar gesignaleerd door de geestelijkheid, den gemeentesecretaris of de leden van Vincentius a Paolo.
De nieuwe moeder was jonger dan vader, bijna zoo groot als hij, flink en fier, heelemaal een waardige echtgenoote voor hem. Zoo beschouwden de jongens haar ook. Als zijne gezellin. Omdat hij alleen was en het practisch werk nauw toezicht eischte. Er wordt verteld dat zij ook onderwijzeres geweest is, maar ontslag heeft genomen, volgens dezen moetens, volgens anderen wegens moeilijkheden met het schoolbestuur, volgens nog anderen omdat zij het niet noodig had. Zeker is dat het haar aan schitterende huwelijksaanzoeken nooit heeft ontbroken, want zonder zeer rijk te zijn was zij
| |
| |
welstellend en daarbij zeer schoon. Er wonen in den omtrek vele dokters van haar leeftijd, die naar hare hand hebben gedongen, ook advokaten, leeraars, rijke handelaars. Zij en hare zuster waren nooit zonder een handvol kandidaten. De zuster nam den uitheemschen consul, zij bleef ongevoelig voor allen, alsof datgene wat zij zich droomde op aarde door niemand te bieden was.
Meester de Lansere vroeg en had haar. Niemand kan van hem veronderstellen dat hij zich gek verliefd zou hebben aangesteld. Dat had hij jaren geleden als piepjong onderwijzer nog niet gedaan. Hij heeft dus plechtig en hoffelijk zijn aanzoek gedaan, op een wijze die een positief antwoord vergde en bereid om bij een eerste weigering zich even hoffelijk en correct terug te trekken. Nadat zoovelen, die van hun afgewezen voorgangers wisten, steeds gepassionneerder voor haar op hun knieën waren gevallen, met oogen rood van begeerte, had meester de Lansere's sereniteit indruk op haar gemaakt. Hij was wel veel ouder, maar nog frisch, een decoratieve figuur en wat een Fransch sprak hij! Bovendien zijn er vele dokters, advokaten, leeraars, handelaars, doch in den heelen omtrek is er maar één directeur van een pensionaat, dat dan nog zoo uitstekend befaamd is. Aan de drie jongens van haren uitverkorene had zij eigenlijk nooit gedacht. Het was geenszins haar
| |
| |
ideaal hunne moeder te vervangen, doch eenvoudig voor de wereld zijne vrouw te zijn en zich bij plechtige gelegenheden naast hem te vertoonen.
Reeds het eerste jaar werd Sibylle geboren en zonder een pijnlijk voorval, dat zich voordeed toen het kind drie jaar oud was, zou hare opvoeding veel minder streng geweest zijn dan die van hare halfbroers, want meester de Lansere voelde eene gansch bizondere verteedering voor haar, omdat zij een meisje was en met den ouderdom slinkt de gestrengheid der vaders en kentert naar het milder en wijzer grootvaderschap.
Niet dat de meester aan levenskracht inboette. Nauwelijks getrouwd begon hij weer bij te bouwen, wat hij sedert den dood van zijn eerste vrouw niet meer had gedaan. Hij bouwde zelfs niet meer met een aannemer alleen, wien hij altijd een eigenhandige schets op teekenpapier van zijn leerlingen had voorgelegd, maar ontbood er een architect bij, geen nieuwlichter, maar een uitstekend vakman. Stijl hadden de geleidelijk ontstane gebouwtjes niet, maar doordat ze alle door den meester zelf ontworpen waren, die veel hield van gothiek, waren de onderste vensters allemaal in spitsboog, de bovenste gewoon, maar per rijen van twee bekroond door een spitsboogfiguur, die op halvesteendiepte uitstak op den muur. De architect
| |
| |
behield die motieven, maar verwerkte ze met meer smaak, door o.a. op de breedte van twee spitsboogvensters met ruim een meter tusschenmuur, er drie dicht naast elkaar te plaatsen. Dat gaf karakter aan zijn bouw, meer licht van binnen en het detoneerde toch niet. De vensters van de slaapzalen, die houten gothische kapelletjes vormden in het dak, verbeterde hij eenvoudig door ze naar voren te brengen en de omlijsting in steen op te trekken. Het gebouw toonde grooter en de architect zeide: ‘Nu zijn die duivenkijkers weg.’
Dat woord en de manier waarop hij het uitsprak, de energieke van zenuwachtige menschen, die beter werken dan spreken, maakte geweldigen indruk op mevrouw de Lansere. De oudere gebouwen mishaagden haar nu diep en de gedachte dat de leerlingen op een duiventil sliepen, was haar, zeide zij, ondraaglijk. Meester de Lansere was ook opgezet met het werk van den architect en bood dus niet veel tegenstand toen zijne vrouw er op aandrong, dat de benedenvensters allemaal werden uitgekapt en vervangen door de driegroepen van den architect, maar eerst en vooral moesten de duivenkijkers verdwijnen. Zij wilde ook de daken allemaal even hoog laten maken en was daar eerst niet van af te brengen. Meester de Lansere raadpleegde den architect daarover, want hij was te voornaam en ontzag zijn mooie,
| |
| |
fiere vrouw te liefderijk, om haar vlakaf te zeggen dat hij die enorme kosten nooit zou doen. Zonder haar te sparen, want complimenten maakte hij niet, verklaarde de architect dat dit een groote en totaal overbodige uitgave zou zijn. Het complex zou absoluut niets schooner worden. ‘Ge krijgt dan één grooten kemel en nu hebt ge wat speling in het dak, wat afwisseling.’ Daarbij legde zij zich onmiddellijk neer en prees zelfs zijn fijnen smaak. Meester de Lansere prees zijn onbaatzuchtigheid, want hij verzaakte daardoor aan heel wat werk. De architect knorde even.
Er kon natuurlijk geen spraak van zijn al de vensters tegelijk uit te slaan of al de slaapzalen open te leggen. De architect raadde af, alles ineens tijdens een groote vacantie af te werken, met het risico dat tegen de heropening der klassen alles bijna, niets heelemaal klaar zou zijn, zoodat al de stellingen zouden moeten blijven staan. Hij had nu zijn ondervinding opgedaan met den dorpsaannemer, die wel secuur werkte, maar zooals al zijn collega's, beloofde wat men wilde, doch practisch zijn gewone doen volgde en het met den tijd niet nauw nam. Hij vond het beter, door twee drie geoefende werklieden alles stuksgewijze te laten afwerken, klas voor, klas na, en een slaapzaalvenster langs binnen af te sluiten en rustig te metsen, om slechts met het volgende te
| |
| |
beginnen als het vorige geheel klaar was. Daardoor zouden zij geruimen tijd met werkvolk geplaagd zitten en van hemzelf zou het vier bezoeken vergen tegen anders een, maar ten slotte kon het pensionaatleven niet gestoord worden door een enkel leegstaand lokaal en een groote verandering zou zonder veel leed worden verricht.
|
|